Galaten 4
Wie heeft meer vrijheid: een kind van drie of een kind van achttien? In de opvoeding leer je je kind stap voor stap om in de wereld te staan. Elk jaar gaat dat beter. Een baby moet je in alles verzorgen, want het kan niets zelf. Een driejarige leert op het potje te gaan en kan zelf zijn eten van het bord naar de mond brengen. Uiteindelijk geef je steeds meer vrijheid: voor het eerst zelf naar school lopen, leren autorijden en een eerste bijbaantje. In elke levensfase verandert de vrijheid die je je kind kunt toevertrouwen. Als een kind achttien is, heeft het de volledige vrijheid om voor zijn eigen leven te zorgen en zelf beslissingen te nemen.
Als we dit vergelijken met de wet, lijkt het alsof de wet ons behandelt als peuters. De wet is als een voogd die ons streng opvoedt. Maar Gods genade behandelt ons niet als peuters. Genade geeft vrijheid, zoals bij een achttienjarige. Betekent dit dat je vrij bent om te zondigen? Nee, natuurlijk niet. Dat zou net zo dwaas zijn als een achttienjarige die zegt: “Papa, nu ik achttien ben, maak ik mijn eigen keuzes. Vanaf nu doe ik weer een luier om en poep ik in mijn broek.”
De wet probeert je op te voeden tot rechtvaardigheid, maar kan dat niet. Gods genade heeft je al rechtvaardig gemaakt. Daarom leef je uit genade. Dat is het grote verschil tussen de wet en Gods genade. Genade leert je om echt te leven in de vrijheid die God je heeft gegeven. Genade maakt je tot kind van God, en als kind heb je recht op de erfenis die God heeft beloofd.
Van slaven naar zonen (4:1-7)
Ik zeg echter: Zolang de erfgenaam een onmondig kind is, verschilt hij in niets van een slaaf, hoewel hij heer is van alles. (Galaten 4:1)
Paulus wil laten zien dat de wet ondergeschikt is aan de genade en aan het zoonschap. Hij doet dit met een voorbeeld uit het Romeinse Rijk. Het kind van een rijke familie mocht pas handelen en het familiekapitaal beheren als hij volwassen was. Het moment waarop de zoon volwassen werd verklaard en de erfenis mocht beheren, bepaalde de vader. Tot die tijd mocht hij niets uitgeven en moest hij voor alles toestemming vragen aan aangestelde beheerders. Zo’n kind verschilt in de praktijk niet van een slaaf. Hij heeft geen keuzevrijheid en moet anderen gehoorzamen, terwijl hij wel de erfgenaam is.
“Ik zeg echter:” Paulus gebruikt een voorbeeld uit de oudheid om zijn punt duidelijk te maken. Met een praktisch beeld legt hij een geestelijke waarheid uit.
“Zolang de erfgenaam een onmondig kind is.” Paulus spreekt hier over een tijdsperiode. Er is een tijd dat de erfgenaam onmondig is. Er komt ook een tijd dat hij volwassen wordt. Met de erfgenaam wordt iemand bedoeld die de erfenis van zijn ouders zal ontvangen. Die erfenis wordt niet gegeven aan een onmondig kind, dat nog niet bekwaam is om goede beslissingen te nemen over geld en leidinggeven.
Zo zijn de Joden erfgenamen van God. Maar zolang zij onder de wet blijven en hun vertrouwen niet op Jezus stellen, zijn zij als een onmondig kind. Zij ontvangen de erfenis pas echt wanneer zij tot geloof komen.
“Verschilt hij in niets van een slaaf.” Hoewel de Joden Gods volk zijn en Zijn erfgenamen worden genoemd, leven zij als slaven. Zij proberen zich aan de wet te houden en hopen zo Gods zegeningen te verdienen. Daarnaast hebben zij geen directe toegang tot God de Vader. De omgang met God verliep via offerdiensten, en alleen de hogepriester mocht eenmaal per jaar voor de ark van het verbond verschijnen. Dat is vreemd, want een erfgenaam hoort een goede relatie met zijn vader te hebben. Daarnaast ontvangt een erfgenaam zijn erfenis omdat hij een zoon is. Hij hoeft die niet te verdienen.
“Hoewel hij heer is van alles.” Israël heeft alle beloften en zegeningen van God ontvangen, maar leeft daar niet in, omdat het niet in Jezus Christus gelooft. Doordat zij zich aan de wet vasthouden om rechtvaardig te worden, blijven zij als onmondige kinderen. Zij hebben recht op de erfenis, maar ontvangen die pas als zij tot geloof komen. Met andere woorden: zij zijn de eigenaar van de erfenis, maar wandelen er niet in.
Dit geldt niet alleen voor de Joden, maar ook voor de heidenen die hun rechtvaardigheid zoeken in de wet. Zij denken recht te hebben op Gods beloften, maar kunnen er niet in leven, omdat zij zich gedragen als slaven in plaats van als volwassen zonen en dochters die erfgenamen zijn.
maar hij staat onder voogden en beheerders, tot het tijdstip dat de vader van tevoren heeft bepaald. (Galaten 4:2)
Het onmondige kind in het vorige vers staat onder voogden en onder mensen die zijn financiën voor hem beheren. Hij kan dus niet zelf beslissingen nemen, maar moet luisteren naar zijn voogden en beheerders. Zo is ook de wet. De wet zegt wat je allemaal moet doen, en je moet je aan alles houden als een slaaf. Maar voor het onmondige kind komt er een tijdstip waarop alles verandert. Wanneer de vader dat bepaalt, wordt hij als volwassen gezien. Dan mag hij zijn eigen keuzes maken en financiële beslissingen nemen. Geestelijk is dit het moment dat Jezus Christus naar de aarde kwam, stierf voor onze zonden en opstond uit de dood. We staan niet langer onder de heerschappij van zonde of onder de wet. We worden nu door Jezus Christus en de Heilige Geest geleid.
“maar hij staat onder voogden en beheerders.” Het kind uit vers 1 staat onder voogden. Dat zijn mensen die betrokken zijn bij zijn persoonlijke leven. Zij voeden het kind op, zodat het volwassen wordt en de juiste keuzes kan maken. Het staat ook onder beheerders. Dat zijn rentmeesters die zijn financiën beheren. Dit is een duidelijk beeld van een kind dat geen eigen beslissingen mag nemen; dat gebeurt voor hem. Het is een beeld van het Joodse volk dat zijn gerechtigheid in de wet zoekt. Zij zijn als slaven aan de wet onderworpen.
Nu, na Christus, staan wij niet meer onder voogden en beheerders. Wij worden geleid door de Heilige Geest. De Heilige Geest behandelt ons niet als een slaafmeester of als een voogd, maar als een Helper die ons van binnenuit leidt.
“tot het tijdstip dat de vader van tevoren heeft bepaald.”
In het Romeinse Rijk besloot de vader wanneer het kind volwassen was en de financiën mocht beheren. Vanaf dat moment is het geen onmondig kind meer dat moet luisteren naar zijn voogden en beheerders. Het mag dan zelf beslissingen nemen.
Geestelijk gezien is dit het moment dat het geloof gekomen is. In Galaten 3:23-25 lezen we daar ook over. Dit gaat over de periode waarin Jezus naar de aarde kwam, stierf aan het kruis en opstond uit de dood. Vanaf dit tijdstip hoeven wij niet meer te leven als onmondige kinderen, maar mogen wij leven als zonen en dochters.
Zo waren ook wij, toen wij nog onmondige kinderen waren, als slaven onderworpen aan de grondbeginselen van de wereld. (Galaten 4:3)
De vergelijking uit Galaten 4:1-2 wordt nu toegepast op het geestelijke. Zoals het onmondige kind uit de vorige verzen onderworpen was aan voogden en beheerders, zo waren wij onderworpen aan de grondbeginselen van de wereld. Dit heeft zowel betrekking op de wet van Mozes als op de zondige natuur. Voor de heidenen betekent het ook dat zij onderworpen waren aan afgoden, voordat zij Jezus leerden kennen. Een slaaf heeft geen keuze, maar moet elke eis van de wet of van de zondige natuur gehoorzamen. Wij kunnen daar uit onszelf niet aan ontsnappen.
“Zo waren ook wij.” Met deze woorden trekt Paulus de vergelijking uit de vorige verzen door en legt hij die geestelijk uit. Met het woord “wij” laat hij zien dat deze waarheid voor iedereen geldt. Voor Paulus, die onder de wet was en ijverig probeerde alles te gehoorzamen. Maar ook voor de heiden. De heiden stond niet onder de wet, maar dient als een slaaf de zondige verlangens van de wereld. In veel gevallen bracht hij ook offers en deed hij rituelen voor zijn afgoden.
“toen wij nog onmondige kinderen waren.” In de vorige twee verzen ging het bij onmondige kinderen om kinderen die nog onvolwassen waren. Zij konden geen eigen keuzes maken en niet over hun eigen financiën beslissen. Geestelijk bedoelt Paulus de tijd dat wij nog zonder inzicht waren. We kenden Jezus niet, gingen allemaal onze eigen weg en hadden nog geen openbaring van God ontvangen over het evangelie. We konden de erfenis die God in Christus beschikbaar heeft gesteld nog niet ontvangen.
“Als slaven onderworpen aan.” De Jood was gebonden aan de wet en de heiden aan de zondige verlangens en afgoden. Wie zondigt, is niet vrij. Iemand die zondigt, onderwerpt zich als een slaaf aan de zonde. Dit zie je terug bij verslavingen. Het is moeilijk om te stoppen met alcohol, drugs of roken. Dan lijk je die middelen nodig te hebben om je goed te voelen. Maar als je ergens afhankelijk van bent, ben je een slaaf geworden.
Zo laten ook veel gelovigen zich (weer) tot slaaf maken door regels, religie en rituelen. Zij plaatsen zich weer onder de wet of onder een traditie en eisen van zichzelf dat zij zich daaraan moeten houden. Daardoor worden ze opnieuw slaaf van de wet of van hun eigen ideeën.
“De grondbeginselen van de wereld.” Het Griekse woord voor grondbeginselen is “stoicheia” en kan betekenen: “elementaire principes”, “wereldse machten”, “geestelijke krachten” of “natuurelementen”. Het is dus een breed begrip. In de context van Galaten gaat het waarschijnlijk om de principes en regels die horen bij het uitvoeren van een religie, wet of andere menselijke pogingen om dichter bij God te komen of Hem te behagen. Zo plaatst de mens zichzelf als slaaf onder een dwangmatige manier om God, of een afgod, te proberen te behagen. Ik geloof dat Paulus dit begrip bewust ruim gebruikt, zodat we weten dat elke menselijke poging je uiteindelijk tot een slaaf maakt. Alleen het geloof in Jezus Christus geeft echte vrijheid.
Naast deze pogingen om God te behagen, gaat het ook over elke vorm van zonde. Door de zondige natuur is de mens van zichzelf een slaaf die de zonde moet dienen. Zo wordt hij een slaaf van de grondbeginselen van de wereld. Dit heeft grote gevolgen. Hoewel Paulus er in dit vers niet direct op ingaat, kan de zonde je onder de macht van de duivel of van demonen brengen. Bij veel verslavingen en zondig gedrag is het daarom goed om demonen uit te werpen bij mensen.
Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God Zijn Zoon uit, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, (Galaten 4:4)
Nu laat Paulus het beslissende moment zien waarin wij (zowel Joden als heidenen) van slaven van de grondbeginselen zonen en dochters van God kunnen worden. Dit moment begon toen God Zijn Zoon, Jezus, naar de aarde zond. Jezus werd geboren uit de maagd Maria. Omdat Hij Joods was, moest Hij zich aan de wet van Mozes houden. Dat deed Hij ook. Als Enige heeft Hij de hele wet van Mozes volkomen gehouden en nooit gezondigd.
Deze tekst laat dus zien:
1) het was Gods initiatief om Jezus te sturen;
2) het gebeurde op het juiste moment;
3) Jezus werd volledig mens;
4) Hij was, net als iedere Jood, aan de wet gebonden.
“Maar toen de volheid van de tijd gekomen was”. God de Vader had van tevoren een plan gemaakt wanneer Hij Jezus Christus zou sturen. Het was niet willekeurig dat Jezus in die tijd geboren werd. Het was gepland. In het Oude Testament bereidde God de komst van Jezus voor door profetieën te geven. Zo geeft Daniël 9 een tijdsaanduiding voor de komst van de Messias. Intussen werd duidelijk dat de mens een Redder nodig heeft. Alle puzzelstukjes vielen samen.
“Zond God Zijn Zoon uit”. God de Vader zond Zelf Zijn Zoon. Dit laat zien dat Jezus al voor Zijn aardse geboorte leefde in de hemel. Jezus was God gelijk en kwam naar de aarde als Mens. Dit toont ook de liefde van de Vader: Hij zond Zijn eniggeboren Zoon in de wereld om de wereld te redden.
“Geboren uit een vrouw.” Jezus werd geboren uit een vrouw, zonder tussenkomst van een man. De Heilige Geest legde het zaad, Jezus Christus, in de schoot van de maagd Maria. Daardoor droeg Jezus de erfzonde niet, omdat Hij niet uit Adam voortkwam via een menselijke vader. Met erfzonde wordt de zondige neiging die van generatie op generatie wordt doorgegeven bedoeld.
Dit laat ook zien dat Jezus alles van het menselijk leven heeft meegemaakt. Hij was geen “schijnmens”, maar leefde als Mens van begin tot eind. Er was zelfs een moment dat Hij, menselijk gezien, zo kwetsbaar was dat Hij bestond uit enkele cellen in de baarmoeder. Dit toont ook Zijn vertrouwen in en gehoorzaamheid aan God: Jezus vertrouwde en gehoorzaamde de Vader volledig.
“Geboren onder de wet.” Jezus werd geboren als Jood en moest zich daardoor aan de wet van Mozes houden. We lezen dat Zijn ouders Hem lieten besnijden, Hem aan de Heere voorstelden in de tempel en Hem opvoedden volgens de bepalingen van de wet. Jezus heeft Zijn hele leven de wet onderhouden.
Om hen die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij de aanneming tot kinderen zouden ontvangen. (Galaten 4:5)
Nu behandelt Paulus het doel waarvoor Jezus naar de aarde kwam. Hij kwam allereerst om ons van de wet vrij te kopen. Wij, die geloven, worden losgemaakt uit de slavernij van de wet en ook uit de slavernij van de zonde. Het tweede wat Jezus kwam doen, was ons de aanneming tot kinderen te schenken. Nu zijn wij zonen en dochters van God geworden. Dit alles kwam tot stand door Jezus Christus, niet door onze eigen prestaties of goede daden.
“Om hen die onder de wet waren.” Paulus spreekt hier voornamelijk tot de Joden, omdat zij onder de wet van Mozes waren. Jezus werd Jood, zodat Hij de wet kon volbrengen en zo mensen kon vrijkopen van de wet.
“Vrij te kopen.” Dit begrip werd vooral gebruikt voor het vrijkopen van slaven om hun vrijheid te geven. Iemand werd dus in het Romeinse Rijk gekocht en mocht daarna in vrijheid leven. Zo heeft Jezus ons ook uit de wet vrijgekocht. Dit deed Hij door Zijn offer aan het kruis. Met Zijn bloed kocht Hij ons vrij.
“Opdat wij de aanneming tot kinderen zouden ontvangen.” Paulus doelt hier op zowel Joden als heidenen. Toen Jezus aan het kruis de prijs betaalde, deed Hij dat voor de hele wereld. Iedereen die dit in geloof aanneemt, ontvangt Zijn redding.
Wij zijn niet meer slaven onder de wet, maar worden beschouwd als zonen en dochters van God. Met “aanneming” wordt adoptie bedoeld. In het Romeinse Rijk kon een gezin besluiten iemand wettig op te nemen in het gezin, met alle rechten van een biologische erfgenaam. Dit ging via een juridisch proces. Op dezelfde wijze waren wij slaven, maar Jezus heeft ervoor gezorgd dat wij geadopteerd worden in het huisgezin van God. Doordat wij nu zonen van God zijn, zijn wij ook erfgenamen van God en hebben wij Gods rechtvaardigheid ontvangen. Jouw identiteit is dus veranderd: je bent niet meer een zondaar die probeert te overleven en Gods genade probeert te verdienen, maar een kind van God met een Vader die van je houdt, je hoort en voorziet. Je mag leven vanuit deze nieuwe status.
Nu, omdat u kinderen bent, heeft God de Geest van Zijn Zoon uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader! (Galaten 4:6)
Jezus heeft de prijs betaald zodat wij in Gods familie zijn gekomen. Daarom mogen wij God zien als onze Vader, onze Papa. We hebben deze positie bij God ontvangen. Daarom heeft Hij de Geest van Zijn Zoon, de Heilige Geest, gezonden om ons dit te laten weten. Van binnenuit bevestigt Hij onze relatie met God en roept Hij, door ons heen: Abba, Vader.
“En omdat u kinderen bent” verwijst niet alleen naar het feit dat we nu kinderen van God zijn, maar ook dat we erfgenamen van God zijn geworden. Het mooie aan kind-zijn is: je bent het. Je hoeft het niet te verdienen. Door geloof ben je automatisch een kind geworden. Zoals een baby die geboren wordt automatisch kind en erfgenaam is van zijn ouders, zo zijn wij door geloof kind en erfgenaam van God geworden.
“heeft God de Geest van Zijn Zoon uitgezonden”. Dit verwijst naar de Drie-eenheid. Het laat zien dat de hele Drie-eenheid betrokken is bij het bevestigen dat wij kinderen van God zijn:
- God de Vader stuurde zowel Zijn Zoon als de Heilige Geest, zodat wij kinderen van Hem konden worden.
- Jezus betaalde de prijs aan het kruis, zodat wij kinderen van God konden worden.
- De Heilige Geest bevestigt voortdurend in ons binnenste dat wij kinderen van God zijn en roept in ons: “Abba, Vader!”
De Heilige Geest wordt hier “de Geest van Zijn Zoon” genoemd. Dit laat de eenheid zien tussen Jezus en de Heilige Geest. Dezelfde Geest die Jezus leidde toen Hij op aarde was, wil ons ook vandaag leiden. Daarnaast is de aanwezigheid van de Heilige Geest in jouw leven het bewijs dat je een kind van God bent. Je hebt zekerheid, omdat de Geest dit voortdurend in je binnenste uitroept.
“In uw harten.” In de Bijbel is het hart niet alleen het orgaan dat bloed pompt. Het staat symbool voor je wezen en innerlijk: wie je echt bent. Het is als het ware het centrum van je bestaan, waar ook je wil, denken en emoties samenkomen. Precies daar woont de Heilige Geest. Hij is niet extern en leidt je niet van buitenaf, maar van binnenuit.
“Die roept: Abba, Vader!” “Abba” is Aramees voor “papa”. Dit laat onze relatie met God zien. We mogen Hem Papa noemen. De Heilige Geest helpt ons daarbij. Hij roept dit voortdurend in ons binnenste: “Abba, Vader.” We hebben een directe relatie met God. God wil dichtbij komen. Hij is niet alleen de Rechter van de wereld, Die alle macht heeft. Hij is ook nabij en wil een relatie met ons aangaan.[6]
Dus nu bent u geen slaaf meer, maar een zoon; en als u een zoon bent, dan bent u ook erfgenaam van God door Christus. (Galaten 4:7)
Met dit vers trekt Paulus de conclusie van Galaten 4:1-6. Door Jezus Christus zijn we geen slaven meer, maar zonen. Onze identiteit is radicaal veranderd. Omdat we zonen zijn, zijn we ook erfgenamen van God. We hebben recht op alles wat God heeft beloofd en bezit. Wat een rijkdom!
“Niet meer een slaaf.” Voordat Jezus naar de aarde kwam, stond ieder mens onder de wet van Mozes of onder de zonde. Door geloof in Jezus Christus worden we bevrijd uit deze slavernij.
“Maar een zoon.” We zijn geen slaaf meer, maar een zoon. God de Vader heeft ons aangenomen in Zijn gezin. We zijn zonen en dochters van God. Deze status is niet verdiend door onze prestaties of door de wet te houden, maar ontvangen door geloof.
“En als u een zoon bent, dan bent u ook erfgenaam van God door Christus.” Omdat je een zoon van God bent, ben je automatisch erfgenaam. Je hebt recht op de erfenis, omdat je één bent met Jezus Christus. Daarom heb je recht op de beloften die God heeft gegeven. Zie ook Galaten 3:16-18.
Als erfgenaam van God heb je recht op Zijn beloften en op wat van Hem is. Denk aan:
- Het eeuwige leven, dat begint op het moment van je wedergeboorte.
- Deelhebben aan het Koninkrijk van God en samen met Jezus regeren.
- Gerechtigheid en vergeving.
- De gave van de Heilige Geest.
- Genezing.
- Zegen en voorspoed.
- Vrede, vreugde en een nieuwe schepping.
Oproep om niet terug te keren naar slavernij onder de wet (4:8-20)
Maar destijds, toen u God niet kende, diende u hen die van nature geen goden zijn; (Galaten 4:8)
Paulus kijkt nu terug op het leven van de Galaten voordat zij tot geloof kwamen in Jezus Christus. Toen kenden zij de ware God niet en dienden zij afgoden. Voor die afgoden deden zij allerlei rituelen om bij hen in de gunst te komen. Dat was dwaas, want deze goden zijn helemaal geen goden.
“Maar destijds, toen u God niet kende,” Paulus kijkt terug op hun leven voor zij God kenden. Met “kennen” bedoelt hij niet alleen kennis over God of weten dat Hij bestaat. Hij bedoelt een intieme relatie met God. Paulus richt zich vooral tot de heidenen onder de Galaten. De Joden kenden God wel, maar kenden Jezus Christus nog niet als de weg tot de Vader.
“diende u hen”. De Galaten geloofden niet alleen in afgoden, zij dienden hen ook. Het was geen vrijwillige aanbidding, maar een vorm van gebondenheid. Zij moesten van alles doen om hen gunstig te stemmen en om beloningen te verdienen.
“die van nature geen goden zijn;” Paulus spreekt deze ‘goden’ aan als niet-goden. Zij doen zich voor als god, maar bezitten die status niet. Zij kunnen niet scheppen, zijn niet soeverein en hebben niet de eigenschappen die alleen aan God toebehoren. Daarmee zegt Paulus niet dat afgoderij slechts het aanbidden van hout of steen is. Achter afgoden kunnen geestelijke machten schuilgaan, zoals demonen, die mensen binden en beheersen. Toch zijn zij, vergeleken met de ware God, niets waard en missen zij Zijn macht, heerlijkheid en Goddelijke natuur.
En nu u God kent, ja wat meer is, door God gekend bent, hoe kunt u weer terugkeren naar de zwakke en arme grondbeginselen, die u weer van voren af aan wilt dienen? (Galaten 4:9)
In tegenstelling tot vroeger, toen zij de afgoden dienden, kennen zij nu God, en God kent hen. Zij hebben een relatie met God. Als dit zo is, hoe kan het dan dat zij terugkeren naar de grondbeginselen, zoals het houden van feestdagen, voedselwetten en andere Joodse wetten, met als doel om rechtvaardig te blijven? Paulus zegt dus: “Hoe is het mogelijk dat jullie een relatie met God hebben en dan ineens weer denken aan vroeger, alsof je je redding moet verdienen of behouden door die nutteloze inspanningen om jezelf te redden?”
“En nu u God kent” Paulus spreekt hier niet over mensen die eens over God hebben gehoord en zo het Christelijke geloof kennen. Het gaat om een relatie: zij kennen God persoonlijk. Zoals een kind zijn vader kent, zo kennen de Galaten God.
“ja wat meer is, door God gekend bent,” De Galaten leggen de nadruk op hun eigen kunnen en kennis, omdat zij zich aan de wet van Mozes willen houden. Maar wat echt belangrijk is: zij kennen God. Nog belangrijker: God kent hen. Met “kennen” wordt niet bedoeld dat God informatie heeft over een mens. God weet alles van iedereen: gelovig en ongelovig. Het gaat om persoonlijk kennen: God heeft een relatie met de gelovige. Voor een relatie zijn twee personen nodig. Als wij een relatie met God willen, wijst Hij dat niet af. God wil graag een relatie met ieder mens. Dat God ons kent, betekent dat Hij ons erkent als Zijn zonen, een verbond met ons heeft, en Zich aan ons bindt met Zijn liefde en trouw. Het is daarom van grote waarde dat God de mens persoonlijk kent.
“hoe kunt u weer terugkeren” Het woord “terugkeren” wordt in de Bijbel vaak gebruikt voor “bekeren”. Dan keert iemand zich af van de wereld en wendt zich tot God. Hier gebeurt het tegenovergestelde. De Galaten keren zich niet naar God toe, maar juist van Hem af. Daardoor komt er opnieuw afstand tussen hen en God.
“Tot de zwakke en arme grondbeginselen,” Zij keren terug naar de zwakke en arme grondbeginselen waar Paulus al over spreekt in Galaten 4:3. In hun geval betekent dit: weer vertrouwen op menselijke inspanning om Gods genade te verdienen. Dit gold ook voor de heidenen. Zij stonden niet onder de wet van Mozes, maar dienden afgoden en voerden rituelen uit. Het gaat steeds om menselijke inspanning om gunst te vinden, bij de ware God of bij een afgod. In plaats van te leven in relatie met God, proberen zij Gods genade opnieuw te verdienen door zich als een slaaf aan de wet te onderwerpen. Door de zondige natuur van de mens is de wet voor ons zwak en arm: zij brengt geen redding tot stand.
“Die u weer van voren af aan wilt dienen?” Met “dienen” wordt bedoeld dat zij zich als slaven onderwerpen, hier aan de wet. Vroeger probeerden de Joden de wet te onderhouden. Door Paulus’ onderwijs zagen zij dat zij Jezus Christus nodig hadden. Zo ontvingen zij een relatie met God. En nu proberen zij opnieuw wat hun eerder ook al niet lukte. Zij beginnen weer aan een onmogelijke opdracht, die alleen maar dood en vloek brengt.
U houdt zich aan dagen, maanden, tijden en jaren. (Galaten 4:10)
De Galaten gaan zich weer houden aan de feestdagen van het Oude Testament en denken dat dit nodig is om behouden te blijven. Maar wij zijn niet verplicht ons hier aan te houden, want we worden door het geloof gered.
“U houdt zich aan”. Paulus bedoelt niet dat je alleen opmerkt dat er een feestdag is. Hij spreekt over het naleven van die dagen uit religieuze plicht. Ze gaan ze weer houden als verplichting.
“Dagen, maanden, tijden en jaren”. Dit gaat over verschillende momenten in het jaar waarop Joodse feesten worden gevierd. Denk aan de sabbat; maandelijkse vieringen zoals nieuwemaansfeesten; feestseizoenen van meerdere dagen zoals Pesach en het Loofhuttenfeest; en feesten die eens in de zoveel jaar voorkomen, zoals sabbatsjaren en jubeljaren.
Wij zijn niet verplicht om deze feesten te vieren. Ze wijzen vooruit naar Jezus Christus en zijn in Hem vervuld of zullen in de toekomst vervuld worden.
Ik vrees voor u dat ik mij misschien tevergeefs voor u heb ingespannen. (Galaten 4:11)
Paulus laat opnieuw zijn bewogenheid zien in deze brief. Hij vraagt zich af: “Was alles dan voor niets?” Dit laat zien hoe gevaarlijk de leer is om terug te keren naar de wet om rechtvaardigheid te verdienen. Het gaat niet om een klein meningsverschil. Wie terugkeert naar de werken van de wet, verliest het geloof. Met deze brief probeert Paulus de Galaten terug te brengen van hun dwaalweg. Anders was al zijn inzet bij hen vergeefs geweest.
“Ik vrees voor u”. Paulus is zeer bezorgd. Niet om zichzelf, maar om hen. Hij heeft de Galaten lief en zou het verschrikkelijk vinden als zij van het geloof afvallen. Hij schrijft geen brief om alleen te veroordelen, maar om hen te helpen met alles wat in hem is.
“Dat ik mij misschien tevergeefs”. Het woord “misschien” laat ruimte voor hoop. Het is nog niet voor niets geweest. Als de Galaten terugkeren van deze dwaalweg en hun redding alleen verwachten uit geloof en genade, zijn zij nog gered.
“Voor u heb ingespannen.” Paulus zag zijn reizen niet als vakantie. Het was reddingswerk. Als de Galaten terugkeren naar de wet, is al zijn arbeid onder hen vergeefs. De vrucht zou verdwijnen, en zij zouden weer terug bij af zijn.
Wees zoals ik, want ook ik ben zoals u, broeders; ik smeek het u! U hebt mij in geen enkel opzicht onrecht aangedaan. (Galaten 4:12)
Net als in het vorige vers spreekt Paulus hier vanuit zijn hart. Hij is diep bewogen over hen en wil uit liefde dat zij terugkeren naar de gezonde leer. Hij roept hen op om weer uit genade te leven. Toen Paulus bij hen was en als Jood leefde zonder zich aan alle Joodse wetten te houden, deden zij hem in geen enkel opzicht kwaad. Ook toen hij zwak was, hebben zij hem niet slecht behandeld. Laat hen nu, net als vroeger, naar hem luisteren en terugkeren van deze dwaalleer.
“Wees zoals ik,”. Paulus doet een persoonlijke oproep: volg mijn voorbeeld. Paulus leeft onder Gods genade en verwacht zijn redding niet van de wet van Mozes. Hij vertrouwt volledig op Jezus Christus, niet op zijn eigen prestaties. Zo moeten de Galaten ook weer worden: mensen die onder Gods genade staan en geen slaven van de wet zijn.
“Want ook ik ben zoals u,”. Voor zijn bekering leefde Paulus als een religieuze Jood. Daarna brak hij met Joodse regels en tradities die in Christus niet meer nodig zijn, en ging hij leven zoals de heidenen: vrij van de wet van Mozes. Zo kon hij de heidenen bereiken met het evangelie. Let op: Paulus leefde niet onder de wet, maar wel voor God. Hij zondigde niet, maar hield zich niet aan regels en rituelen die door Jezus Christus vervuld zijn, zoals reinigingswetten.
“Broeders; ik smeek het u!” Deze woorden tonen Paulus’ diepe emotie en liefde. Ze laten ook zijn betrokkenheid bij de gemeente zien. Ondanks alles noemt hij hen nog steeds zijn broeders.
“U hebt mij in geen enkel opzicht onrecht aangedaan.” Paulus reageert dus niet uit persoonlijke gekwetstheid. Juist zijn liefde drijft hem. Hij herinnert hen eraan dat zij hem goed hebben behandeld en hem hebben aanvaard toen hij bij hen was. Zo wijst hij op de goede band die er was, ook al had hij toen moeilijkheden, waar de volgende verzen op ingaan.
U weet toch dat ik u de eerste keer het Evangelie heb verkondigd in lichamelijke zwakheid. (Galaten 4:13)
Paulus herinnert hen aan het begin van hun relatie. Toen hij voor het eerst bij hen kwam en het evangelie verkondigde, was hij lichamelijk verzwakt. Dat kwam waarschijnlijk door de steniging die hij kort daarvoor had meegemaakt. Hij wil laten zien hoe liefdevol en gastvrij zij hem toen ontvingen. Paulus hoopt dat zij nu net zo naar hem luisteren als toen.
“U weet toch”. Paulus verwijst naar een moment dat zij zelf hebben meegemaakt. Zij herinneren zich nog hoe Paulus naar hen toe ging en hoe zij hem behandelden.
“Dat ik u de eerste keer het Evangelie heb verkondigd” Paulus was de eerste die hun het evangelie bracht. Niet die valse broeders die nu actief zijn. Toen verkondigde hij hetzelfde evangelie dat hij nu verdedigt. Zij moeten zich Paulus herinneren en de boodschap die hij toen bracht.
“in lichamelijke zwakheid”. Toen Paulus kwam, was zijn lichaam zwak. Dat was zeer waarschijnlijk het gevolg van de steniging vlak voordat hij naar Derbe ging, een stad in Galatië.
Maar er kwamen Joden uit Antiochië en Ikonium, die de menigten overtuigden; en zij stenigden Paulus en sleepten hem de stad uit, omdat zij dachten dat hij dood was. Maar toen de discipelen hem omringd hadden, stond hij op en ging de stad in, en de volgende dag vertrok hij met Barnabas naar Derbe. (Handelingen 14:19-20)
Vlak voordat hij naar Galatië ging, was hij (bijna) gedood. God liet hem leven en deed een wonder. Misschien moest zijn lichaam nog herstellen, of waren de verwondingen nog zichtbaar, zodat hij er slecht uitzag toen hij in Galatië kwam.
En toch hebt u mijn beproeving, die in mijn lichaam plaatsvond, niet veracht of verafschuwd, maar ontving u mij als een engel van God, ja, als Christus Jezus. (Galaten 4:14)
Toen Paulus het evangelie bij hen verkondigde, was hij verzwakt door de steniging die hij kort daarvoor had meegemaakt. Toch wezen de gemeenten in Galatië hem niet af vanwege zijn zwakte. Integendeel, zij behandelden hem zeer goed. Zij deden alsof er een engel of Jezus zelf voor hen stond. Dat laat zien hoeveel liefde en eer zij Paulus gaven, en dat zij openstonden voor alles wat hij verkondigde. Dat staat in contrast met hoe zij nu met hem en met zijn evangelie omgaan. Nu is er een dwaalleer opgekomen die recht ingaat tegen het onderwijs van Paulus.
“En toch hebt u mijn beproeving, die in mijn lichaam plaatsvond,” dit verwijst naar de steniging die Paulus had ondergaan. Het was een zware beproeving en vervolging. Waarschijnlijk waren de littekens, wonden en blauwe plekken nog zichtbaar. Het is goed mogelijk dat Paulus lichamelijk nog herstelde van deze gebeurtenis. Zij luisterden dus naar iemand die er, menselijk gezien, niet goed uitzag.
“niet veracht of verafschuwd,”. de Galaten behandelden Paulus in die toestand niet als waardeloos of onbelangrijk. Zij stuurden hem niet weg en schaamden zich niet voor hem. Zij keken voorbij zijn lichamelijke zwakte en erkenden de kracht van de boodschap die hij bracht.
“Maar ontving u mij als een engel van God, ja, als Christus Jezus.” in plaats van minachting toonden zij juist eer. Zij ontvingen hem alsof een engel van God de boodschap bracht, ja, alsof Jezus Christus zelf sprak. Als wij een engel of Jezus zouden ontmoeten, zouden wij hen met grote eerbied behandelen. Met die eer behandelden zij Paulus.
Daarnaast geloofden zij het evangelie van Paulus alsof Jezus Christus het zelf bracht. Zij namen Paulus’ woorden aan als Gods woorden en als Gods evangelie, niet als een boodschap van een mens.
Waarin prees u zich dan gelukkig? Want ik kan van u getuigen dat u, zo mogelijk, uw ogen zou hebben uitgerukt en aan mij gegeven zou hebben. (Galaten 4:15)
Paulus laat opnieuw zien hoe groot de liefde van de Galaten voor hem was toen hij hun het evangelie bracht. Zij luisterden met vreugde naar zijn boodschap en waren bereid om alles voor hem te doen. Zij zouden, als het mogelijk was geweest, zelfs hun ogen aan hem hebben gegeven. Dat laat zien dat zij het kostbaarste wat zij hadden aan Paulus wilden geven.
“Waarin prees u zich dan gelukkig?” Paulus vraagt eigenlijk: wat is er over van de vreugde en dankbaarheid die jullie hadden toen jullie het evangelie hoorden? Hij was goed ontvangen. Waar is die vreugde gebleven?
“Want ik kan van u getuigen” Paulus spreekt uit eigen ervaring. Hij herinnert hen aan wat hij bij hen heeft gezien.
“dat u, zo mogelijk, uw ogen zou hebben uitgerukt en aan mij gegeven zou hebben.” Hiermee zegt Paulus dat de Galaten het kostbaarste wilden afstaan om hem te dienen, als het mogelijk was. Ogen zijn zeer kostbaar: dankzij hen kunnen wij zien, handelen, lezen en op een normale manier leven. Ook in de Bijbel hebben de ogen een belangrijke plaats. Het oog wordt vaak gezien als de poort van de ziel. Het is het venster waardoor wij waarnemen en reageren.
Deze grote kostbaarheid zouden de Galaten aan Paulus geven. Dit benadrukt hoe diep hun liefde en dankbaarheid voor Paulus destijds waren.
Ben ik dan uw vijand geworden door u de waarheid te zeggen? (Galaten 4:16)
In dit vers stelt Paulus een indringende vraag. Nadat hij de Galaten heeft herinnerd aan hun liefdevolle ontvangst, lijkt hij nu als een vijand te worden gezien. Paulus merkt dat sommigen een andere houding tegenover hem hebben aangenomen. Vroeger zagen zij hem als dierbaar en kostbaar. Nu zien sommigen in de gemeenten hem als een tegenstander. De reden is dat Paulus hun de waarheid zegt. Een aantal, waaronder de valse broeders, is het hier niet met deze waarheid eens. Daarom beschouwen zij Paulus als een vijand.
“Ben ik dan uw vijand geworden”. Met deze vraag wijst Paulus hen op hun houding. Zien jullie mij werkelijk als vijand? Dat is vreemd. Hoe kan iemand die zijn leven voor hen riskeerde, die werd gestenigd en gewond naar Galatië kwam, ineens een vijand zijn? Alles in Paulus’ handelen liet zien dat hij van de mensen hield. Hij ging zelfs door onder verdrukking. Waarom is hij dan opeens een vijand geworden?
“Door u de waarheid te zeggen?” Paulus heeft zijn boodschap nooit aangepast. Toen hij het evangelie voor het eerst in Galatië verkondigde, sprak hij de waarheid. Nu spreekt hij nog steeds dezelfde waarheid. Paulus is niet veranderd in zijn leer. De valse broeders brachten een nieuwe, verkeerde leer. Daarom is het vreemd hoe de Galaten Paulus nu zien. Toen hij het evangelie voor het eerst bracht, hadden zij alles voor hem over. Nu brengt hij nog steeds hetzelfde evangelie, en toch zien sommigen hem als een vijand.
Het mooie van Paulus is dat hij de waarheid niet aanpast om weer in de gunst te komen bij mensen. Paulus verandert zijn boodschap niet. Degenen die moeten veranderen, zijn de Galaten. Zij moeten terugkeren naar het evangelie.
Zij beijveren zich niet met goede bedoelingen voor u, maar zij willen ons uitsluiten, opdat u zich voor hen zou beijveren. (Galaten 4:17)
In dit vers richt Paulus zich op de valse broeders en leraren die een verkeerde leer brengen. De verkeerde leer was dat je de werken van de wet moet doen om behouden te blijven. Het lijkt alsof zij het beste met de Galaten voorhebben, maar schijn bedriegt. Hun ijver, of gedrevenheid, is niet goed. Ze hebben geen zuivere bedoelingen. Ze willen de Galaten losmaken van Paulus, zodat zij niet meer naar hem luisteren en geen relatie meer met hem hebben. Daarna willen zij de Galaten aan zich binden, zodat die voortaan naar hen luisteren en voor hen gaan werken. Sommige valse leraren waren hebzuchtig en zochten niet alleen geestelijke invloed, maar ook materiele goederen.
“Zij beijveren zich niet met goede bedoelingen voor u”. De valse broeders kwamen in de gemeenten en deden alsof zij wilden helpen. Ze leken bezorgd om het geestelijk leven van de Galaten en wilden hen in de “juiste” richting sturen. In werkelijkheid probeerden zij de Galaten aan zich te binden, zodat de Galaten hen zouden dienen. Hun motieven waren verkeerd. Als de Galaten dit pad zouden volgen, zouden zij de vrijheid die zij in Christus hebben ontvangen, verliezen.
“maar zij willen ons uitsluiten”. De valse leraren wisten dat Paulus hun leer zou weerleggen. Daarom wilden zij de Galaten van Paulus losmaken, zodat hij geen invloed meer had op hun geloofsleven.
“Opdat u zich voor hen zou beijveren.” Dit is hun doel: zij willen dat de Galaten hun volgelingen worden en allerlei dingen voor hen doen. De valse leraren zochten macht.
Voor veel Joden was het bovendien een groot struikelblok dat andere Joden de werken van de wet niet meer hielden. Zij wilden dat men terugkeerde. Als zo’n valse leraar “afvalligen” weer onder de wet bracht, leverde dat hem roem op bij de Joden. Deze leraren dachten aan zichzelf. Hun motieven voor de Galaten waren niet juist.
Nu is zich te beijveren voor het goede altijd goed, en niet alleen als ik bij u ben, (Galaten 4:18)
Als ijver gericht is op het goede, is dat altijd waardevol. Maar het is verkeerd wanneer die ijver wordt ingezet voor slechte zaken, zoals mensen een dwaalleer laten volgen, wat vers 17 ons liet zien. Paulus laat zien: ijver op zich is niet verkeerd; het gaat om de motieven. Gebruik je ijver voor het goede? Mooi. Gebruik je het voor verkeerde zaken? Dan is het niet goed. Verder zegt Paulus dat zij niet alleen gedreven moeten zijn wanneer hij bij hen is, maar ook als hij afwezig is. Laat er daarom onder de Galaten mensen opstaan die, net als Paulus, voor de waarheid opstaan, juist nu Paulus er lichamelijk niet bij is.
“Nu is zich te beijveren voor het goede altijd goed”. IJver en gedrevenheid zijn pas waardevol als ze gericht zijn op het goede. Bovendien hoort ijver blijvend te zijn, niet af en toe. Wie het goede blijft doen, verricht een goed werk.
“en niet alleen als ik bij u ben,”. Veel mensen werken alleen hard als er toezicht is. Wanneer bijvoorbeeld de baas binnenkomt, wordt er ineens hard gewerkt; is hij weg, dan zakt het in. Paulus zegt: wees altijd ijverig. Niet alleen wanneer ik bij u ben, maar ook als ik er niet ben. Blijf het goede doen, niet om mensen te behagen, maar uit liefde voor God en vanuit een hart dat Hem wil dienen.
Mijn lieve kinderen, van wie ik opnieuw in barensnood ben totdat Christus gestalte in u krijgt. (Galaten 4:19)
Dit is een diepe, emotionele roep van Paulus. Omdat hij hen tot geloof heeft gebracht en het evangelie met hen heeft gedeeld, ziet hij zichzelf als hun geestelijke vader. Als vader wil hij de Galaten terugbrengen op de rechte weg. Paulus spreekt hen niet toe als een betweter die zijn gelijk wil halen, maar als een liefdevolle vader die zijn kinderen wil helpen. Zijn doel is dit: dat het karakter van Jezus weer in hen zichtbaar wordt.
“Mijn lieve kinderen” Dit is een liefdevolle aanspreekvorm, zoals een vader of moeder hun kleine kinderen toespreekt. Paulus gebruikt deze term niet om hen te kleineren, alsof zij “nog maar kinderen” zijn. Hij spreekt hen zo aan uit liefde en verbondenheid.
“Van wie ik opnieuw in barensnood ben” Het doet Paulus pijn om te zien dat de Galaten van de waarheid afdwalen. Die pijn vergelijkt hij met de pijn van een vrouw die baart. Dat beeld is treffend: barensnood doet pijn, maar het leidt tot iets moois: een baby. Zo hoopt Paulus dat ook zijn huidige pijn zal leiden tot iets goeds.
“Totdat Christus gestalte in u krijgt.” Het doel is dat Jezus Christus in hen gestalte krijgt. Paulus bedoelt hier niet dat zij nog tot geloof moeten komen, want zij geloven al. Hoewel de dwaalleer van de werken van de wet in de gemeente binnensluipt, ziet hij hen nog steeds als broeders en zusters die kunnen terugkeren naar de waarheid. Dit is het doel van het hele Christelijke leven: dat Christus steeds meer zichtbaar wordt in ons denken, spreken en handelen.
Ik wilde echter wel dat ik nu bij u was en op een andere toon kon spreken, want ik ben in twijfel over u. (Galaten 4:20)
Het beeld van vers 19 gaat door. Paulus wil als een vader bij zijn kinderen zijn, zodat hij deze terechtwijzing persoonlijk kan brengen. Het is vaak lastig om iets via geschreven woorden over te brengen, omdat het verkeerd kan overkomen. Paulus had het liever persoonlijk gezegd. Dan zouden ze zien dat hij spreekt als een bezorgde geestelijke vader, niet als een betweterige leraar zonder gevoel. Ook had hij dan kunnen zien hoe zij met zijn boodschap omgaan.
“Ik wilde echter wel dat ik nu bij u was”. Paulus verzucht: “ach, wat zou ik graag bij jullie zijn.” Hij verlangt naar persoonlijke nabijheid. Dat maakt het makkelijker om deze moeilijke boodschap rechtstreeks tot hen te richten. Dan hoort hij ook welke argumenten zij hebben tegen zijn boodschap. Dat zou het veel eenvoudiger maken.
“En op een andere toon kon spreken”. Paulus wil niet zo streng en vermanend klinken. De brief aan de Galaten is scherp, en dat is nodig. Maar hij had het liever persoonlijk gebracht. Dan kon hij beter laten zien dat hij uit bezorgdheid en liefde spreekt, niet uit veroordeling.
“want ik ben in twijfel over u.” Paulus is verward en bezorgd omdat hij geen duidelijkheid meer heeft over hun geestelijke toestand. Hij weet niet wat hij moet denken. Zijn de gemeenten van Galatië echt zo afgedwaald dat zij de werken van de wet weer als eis stellen om behouden te blijven? Of zullen zij opnieuw beseffen dat alleen Jezus Christus redt? Voor Paulus, als geestelijke vader, is dit heel moeilijk.
De twee verbonden: Hagar en Sara (4:21-31)
Zeg mij, u die onder de wet wilt zijn, luistert u niet naar de wet? (Galaten 4:21)
Paulus gaat van zijn emotionele toespraak in Galaten 4:8-20 over naar onderwijs uit de Schrift, het Oude Testament. In de volgende verzen geeft hij een duidelijk voorbeeld. In het leven van Abraham gebruikt God zijn twee zonen als beeld van twee verbonden: het ene gebaseerd op de wet, het andere op de belofte. De conclusie is dat alleen wie onder de genade en belofte van God leeft, de erfenis ontvangt.
Paulus zegt als het ware: “Hebben jullie erop gelet wat het Oude Testament zegt over de wet? Jullie willen zo graag de wet onderhouden. Hebben jullie haar dan ook daadwerkelijk gelezen of gehoord?”
“Zeg mij, u die onder de wet wilt zijn,” Paulus spreekt de Galaten direct met een vraag aan. Die vraag is retorisch bedoeld. Als zij hierover nadenken, beseffen zij hoe dwaas het is om onder de wet te leven.
Let erop dat Paulus spreekt over een vrijwillige keuze. Deze mensen willen de genade van God verlaten en terugkeren onder de wet. Dat gebeurt niet per ongeluk; zij kiezen er zelf voor.
“Luistert u niet naar de wet?” Paulus wijst erop dat de wet als functie heeft om te laten zien dat mensen gevangen zitten in de zonde. De wet maakt duidelijk dat mensen moeten leven uit Gods genade en belofte, niet uit de werken van de wet. Als de Galaten de wet zo graag willen gehoorzamen, waarom is dit hun dan niet opgevallen? Vervolgens geeft Paulus een voorbeeld uit het Oude Testament dat dit laat zien.
Want er staat geschreven dat Abraham twee zonen had, een van de slavin, en een van de vrije. (Galaten 4:22)
Paulus opent zijn voorbeeld met Genesis. Het gaat over Abraham, die twee zonen had. Eén zoon kwam van de slavin Hagar. Deze zoon werd geboren naar het vlees door een menselijke poging om Gods belofte te vervullen. Sara kon geen kinderen krijgen, dus besloten Sara en Abraham dat Abraham met de slavin Hagar moest slapen, en uit Hagar werd Ismaël geboren. De andere zoon, Izak, werd later geboren uit Abrahams vrouw, Sara. Deze zoon kwam dus van een “vrije” vrouw en kwam door een belofte die God deed.
“Want er staat geschreven”. Paulus verwijst naar de Schrift en geeft nu een onderwijzing door gebruik te maken van een verhaal uit het boek Genesis.
“Dat Abraham twee zonen had”. In dit voorbeeld gaat het om twee zonen van Abraham: Ismaël, de zoon van de slavin Hagar, en Izak, de zoon van Abrahams vrouw Sara.
“Een van de slavin,” Dit verwijst naar Hagar en Ismaël, en wordt later in dit voorbeeld vergeleken met slavernij, de wet van Mozes die werd gegeven op de berg Sinaï, en het Jeruzalem dat in Paulus’ tijd op aarde was.
“En een van de vrije.” Dit verwijst naar Sara en haar zoon Izak, en verwijst naar vrijheid, de belofte en het Jeruzalem dat boven is.
Maar hij die van de slavin was, is naar het vlees geboren, hij echter die van de vrije was, door de belofte. (Galaten 4:23)
Paulus vergelijkt nu deze twee zonen van Abraham om een geestelijk punt te maken. Ismaël, de zoon van de slavin Hagar, is geboren “naar het vlees”. Dit gaat over wat uit eigen kracht is ontstaan, door eigen werken. Izak, de zoon van de vrije Sara, is geboren door een belofte van God. Menselijk gezien was het onmogelijk dat Sara een kind zou baren. Deze bovennatuurlijke geboorte kwam door Gods belofte. Hiermee schetst Paulus een belangrijk onderscheid tussen werken van de wet en vertrouwen op de belofte. In de volgende verzen werkt Paulus dit uit: wie op eigen werken vertrouwt, komt onder slavernij; wie op Gods belofte vertrouwt, leeft in vrijheid.
“Maar hij die van de slavin was, is naar het vlees geboren,” Dit gaat over Ismaël, de zoon van Hagar. Zijn afkomst laat zien dat hij onder slavernij is geboren. Bovendien kwam hij ter wereld doordat Abraham probeerde Gods belofte op eigen kracht te vervullen: niet vertrouwen op God, maar zelf een plan bedenken om nageslacht te krijgen. Dit is te vergelijken met mensen die proberen rechtvaardig te worden door de werken van de wet.
Met “naar het vlees geboren” wordt ook bedoeld dat Ismaël door een gewone, menselijke geboorte kwam, en niet direct door een bovennatuurlijk wonder van God.
“hij echter die van de vrije was, door de belofte.” Dit gaat over Izak, die geboren werd uit Sara, de vrije vrouw van Abraham. Zijn geboorte kwam voort uit de belofte die God aan Abraham gaf.
Maar zie, het woord van de HEERE kwam tot hem: (…) iemand die uit uw eigen lichaam voortkomt, die zal uw erfgenaam zijn. Toen leidde Hij hem naar buiten en zei: Kijk toch naar de hemel en tel de sterren, als u ze kunt tellen. En Hij zei tegen hem: Zo talrijk zal uw nageslacht zijn. (Genesis 15:4-5)
Izak werd op bovennatuurlijke wijze geboren uit een man en vrouw die hoogbejaard waren. Het was geen normale geboorte, maar een wonder van God.
Deze dingen hebben een zinnebeeldige betekenis; want deze vrouwen zijn de twee verbonden: het ene, dat van de berg Sinaï, dat kinderen voortbrengt voor de slavernij, dat is Hagar. (Galaten 4:24)
Paulus geeft aan dat dit verhaal uit Genesis, dat echt heeft plaatsgevonden, ook een symbolische en geestelijke betekenis heeft. We kunnen een vergelijking maken tussen de vrouwen van Abraham en de twee verbonden van God. In dit vers en het volgende vers gaat Paulus eerst in op Hagar, daarna volgt Sara. Hagar staat voor de wet, die op de berg Sinaï gegeven werd, en voor slavernij. Sara staat voor de belofte en voor vrijheid.
“Deze dingen hebben een zinnebeeldige betekenis;” Het woord “zinnebeeldig” betekent dat achter dit waargebeurde verhaal een diepere, symbolische betekenis schuilgaat. We kunnen hier geestelijke lessen uit ontvangen, die ook vandaag relevant zijn.
“Want deze vrouwen zijn de twee verbonden”. Hagar laat het oude verbond zien: de wet van Mozes. Sara laat het nieuwe verbond zien. Dit spreekt over de belofte aan Abraham en redding door geloof.
“Het ene, dat van de berg Sinaï,” Paulus zoomt nu in op de eerste vrouw die een verbond voorstelt: Hagar. Hij noemt de berg Sinaï, waar de wet aan Mozes gegeven werd. Dit verwijst naar alle geboden en bepalingen, met de voorwaarden van vloek en zegen.
“Dat kinderen voortbrengt voor de slavernij, dat is Hagar.” Zoals het kind van de slavin Hagar uit een slavin geboren werd, zo leven mensen die de wet willen onderhouden om rechtvaardig te worden, in slavernij. Zij worden ‘kinderen voor de slavernij’ genoemd. Zij denken dat zij van alles voor God moeten doen om gered te blijven. Zo komen zij in een denkwijze van slavernij. Wie vertrouwt op de wet om rechtvaardig te worden, stelt zich buiten de genade van Christus en mist daardoor de vrijheid en erfenis die alleen in Hem te vinden zijn.
Waar jij je aan onderwerpt, daarvan word je een slaaf. Dat geldt ook voor de zonde. Als jij je onderwerpt aan de macht van de zonde, word je een slaaf van de zonde. En als jij je onderwerpt aan de wet, word je een slaaf van de wet.
Want deze Hagar is de berg Sinaï in Arabië, en komt overeen met het huidige Jeruzalem, dat met haar kinderen in slavernij is. (Galaten 4:25)
Hagar staat dus symbool voor de berg Sinaï, die in Arabië ligt. Paulus zegt dat dit verbond nog steeds het voornaamste verbond is in het Jeruzalem van zijn tijd. Daar stond toen nog de tempel. De offerdiensten gingen door, en de meeste mensen hingen het Jodendom aan. Maar dit gaf hun geen vrijheid, juist slavernij. De wet houdt hen onder verplichtingen, veroordeling en schuld. Jezus wil juist heiligheid en vrijheid geven.
Paulus zegt eigenlijk: wie zijn rechtvaardigheid zoekt in de wet, is gelijk aan de slavin Hagar en de berg Sinaï. Zij staan onder slavernij.
“Want deze Hagar is de berg Sinaï in Arabië,” Op de berg Sinaï werd de wet aan Mozes gegeven. Deze berg staat dus symbool voor de wet. Paulus noemt bewust de regio: Arabië. Zo plaatst hij dit verbond buiten de grenzen van het beloofde land. De wet werd buiten Israël gegeven, terwijl de belofte aan Abraham juist in het land Israël werd gedaan.
Daarnaast staat Hagar voor de wet van Mozes. Haar zoon heet Ismaël. De nakomelingen van Ismaël worden vaak met Arabische volken verbonden door de Joodse tradities en boeken. Zo versterkt Paulus zijn lijn: dit verbond gaat niet over vrije kinderen van God, maar over slaven van de wet. Symbolisch zijn het slaven van Ismaël en Hagar, die niet verbonden zijn aan de belofte die God aan Abraham heeft gedaan in het land Israël.
In de tijd van Paulus was Arabië een aparte regio van het Romeinse rijk: het rijk van de Nabateeërs. Deze regio bevond zich in het huidige Zuid-Jordanië, Zuid-Syrië en het noordwesten van Saoedi-Arabië.
“En komt overeen met het huidige Jeruzalem” Paulus vergelijkt Hagar en de berg Sinaï met het Jeruzalem uit de eerste eeuw. Er zijn duidelijke overeenkomsten. Hagar, de wet van Mozes en het Jeruzalem van toen staan onder slavernij. Jeruzalem staat onder slavernij omdat de inwoners nog steeds proberen rechtvaardig te worden door de wet van Mozes. Omdat de tempel in Jeruzalem staat en dit de belangrijkste stad is in het Jodendom, vergelijkt Paulus juist Jeruzalem met Hagar.
“dat met haar kinderen in slavernij is.” Jeruzalem wordt hier gezien als een moeder met kinderen. De kinderen zijn de volgelingen van het Jodendom die hun rechtvaardigheid in de wet zoeken. Niet alleen Jeruzalem als centrum met tempel en leiders werkt met een verbond van slavernij. Ook de volgelingen staan onder slavernij.
Maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is de moeder van ons allen. (Galaten 4:26)
Paulus maakt nu een vergelijking tussen het Jeruzalem dat op aarde is en het Jeruzalem dat boven is, in de hemel. Het aardse Jeruzalem stond volgens vers 25 symbool voor slavernij. Het hemelse Jeruzalem staat symbool voor de vrije kinderen van God. Het is ook een beeld van de bruid van Christus. Daarbij horen zowel de overleden als de levende gelovigen. Dit is Gods stad: de plaats van waaruit wij leven en waar wij uiteindelijk naartoe zullen gaan. Paulus noemt dit Jeruzalem onze moeder. Dat laat zien dat dit Jeruzalem de bron is waaruit wij leven.
“Maar het Jeruzalem dat boven is”. Een beschrijving van dit hemelse Jeruzalem vinden we in Hebreeën 12.
Maar u bent genaderd tot de berg Sion en tot de stad van de levende God, tot het hemelse Jeruzalem en tot tienduizendtallen van engelen, tot een feestelijke vergadering en de gemeente van de eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten van de rechtvaardigen, die tot volmaaktheid zijn gekomen, en tot de Middelaar van het nieuwe verbond, Jezus, en tot het bloed van de besprenkeling, dat van betere dingen spreekt dan dat van Abel. (Hebreeën 12:22-24)
Het hemelse Jeruzalem is nu al geestelijk aanwezig: een rijk waarin gelovigen door geloof leven. Het is zowel de gemeente van Christus op aarde als de eeuwige woonplaats van God en van de overleden gelovigen. Dit is de plaats waar God altijd bij Zijn volk zal wonen en hen zal behandelen als kinderen, niet als slaven. Deze stad zal voor altijd bestaan. In Openbaring 21 lezen we dat deze stad neerdaalt uit de hemel op de nieuwe aarde.
“is vrij”. Het hemelse Jeruzalem staat voor vrijheid in Christus. Wij zijn geen slaven van de wet, en ook niet van de zonde. Wij leven vrij in het hemelse Jeruzalem.
“En dat is de moeder van ons allen.” Paulus gaat verder met zijn vergelijking van de twee vrouwen: de slavin Hagar en Sara. Zoals Izak geboren werd bij een vrije vrouw en niet bij een slavin, zo zijn ook wij geboren in vrijheid. Vrijheid is een belangrijk kenmerk van het hemelse Jeruzalem. Daarom zijn wij kinderen van de vrijheid. We moeten dus niet opnieuw onder een slavenjuk komen. Ons leven komt voort uit Gods genade en vrijheid, niet uit menselijke inspanning.
Daarnaast wordt het beeld van een moeder vaker toegepast op het (aardse) Jeruzalem. Paulus gebruikt dit beeld dus niet zonder reden. In het Oude Testament spreekt dit beeld over de inwoners van Jeruzalem: de stad troost haar inwoners, ziet hen terug na de ballingschap en is in rouw.
Want er staat geschreven: Wees vrolijk, onvruchtbare, die niet baart, breek uit in gejuich en roep, u die geen barensnood kent, want de kinderen van de eenzame zijn veel talrijker dan die van haar die de man heeft. (Galaten 4:27)
Paulus verdedigt nu zijn standpunt uit de vorige verzen met een citaat uit de profeet Jesaja. Hier worden het hemelse Jeruzalem en Sara vergeleken met een vrouw die geen kinderen kan baren, omdat zij onvruchtbaar is. Toch zal zij veel kinderen hebben. Dat staat tegenover het aardse Jeruzalem en Hagar. “De vrouw die de man heeft” is een beeld van het aardse Jeruzalem, dat steunt op menselijke zekerheid en natuurlijke afstamming. Alles gaat bij Hagar en het aardse Jeruzalem via natuurlijke geboorte en menselijke inspanning, dus via het vlees, net zoals de Joden door natuurlijke afstamming onder de wet kwamen.
Maar wij, gelovigen, zijn niet door een natuurlijke geboorte of menselijke inspanning onder Gods verbond van genade gekomen. Wij zijn door geloof geestelijk geboren uit Gods belofte, niet uit menselijke kracht, net zoals Izak uit een onvruchtbare moeder geboren werd. Daarnaast zijn de kinderen van de onvruchtbare talrijker dan de kinderen van de getrouwde vrouw. De kinderen van de belofte zijn dus talrijker.
“Want er staat geschreven”. Paulus onderbouwt zijn standpunt met het Oude Testament. Dit staat in Jesaja 54:1, waar gesproken wordt over de onvruchtbare Sion (Jeruzalem) die toch veel kinderen zal krijgen. Het is mooi dat dit volgt op het gedeelte over de lijdende Dienaar in Jesaja 53, waar geprofeteerd wordt dat Jezus ons zal herstellen en met God verzoenen. Nu dat is volbracht, kon ook Jesaja 54 (in het voorbeeld van Paulus) in vervulling gaan.
“Wees vrolijk, onvruchtbare, die niet baart, breek uit in gejuich en roep, u die geen barensnood kent”. Eerst leek alles hopeloos. Niemand kon door eigen werken rechtvaardig worden voor God; de mens was gevangen in de macht van de zonde. Niemand kon uit zichzelf een kind worden van de onvruchtbare vrouw: het hemelse Jeruzalem. Ook het evangelie leek aanvankelijk zwak en vruchteloos: Jezus stierf aan het kruis, en het leek alsof alles voorbij was.
Maar toen gebeurde het: Jezus stond op uit de dood, als de Eersteling van een nieuwe schepping. Door Zijn opstanding is de dood overwonnen. Er is leven gekomen waar eerst alleen dood was. Nu kunnen mensen door geloof in Jezus rechtvaardig worden. Wie in Hem gelooft, wordt toegevoegd aan het hemelse Jeruzalem, de geestelijke moeder, en ontvangt nieuw leven bij de wedergeboorte.
Wat eerst krachteloos en onvruchtbaar leek, is nu vol leven en vrucht. Daarom is deze “onvruchtbare vrouw” vol vreugde en barst zij uit in gejuich. Zonder menselijke inspanning, zonder eigen kracht, heeft zij toch ontelbaar veel kinderen ontvangen. De reden van haar blijdschap is dit: waar de mens niets kon doen, heeft God alles gedaan. Wat dood leek, is levend geworden. Wat verlaten leek, is hersteld. De onvruchtbare is niet langer zonder kinderen, maar gezegend met een groot geestelijk nageslacht: de gelovigen die uit genade geboren zijn door de kracht van God.
“want de kinderen van de eenzame zijn veel talrijker dan die van haar die de man heeft.” Het nageslacht van deze eenzame en onvruchtbare vrouw is uiteindelijk groter geworden dan dat van de vrouw die de man heeft. Dat is bijzonder, want de vrouw die de man heeft staat symbool voor iemand die zekerheid, bescherming en voorspoed geniet. Alles lijkt voor haar goed te zijn.
Dit beeld past bij de Joden in Jeruzalem. Zij hadden het verbond van God ontvangen, de tempeldienst en de priesters. Zelfs Jezus werd als Jood geboren. Zij waren de biologische nakomelingen van Abraham. Menselijk gezien bezaten zij dus veel geestelijke voorrechten en zekerheid.
Maar Paulus zegt: ondanks al die uiterlijke zegen en zekerheid is het aardse Jeruzalem geestelijk onvruchtbaar, want de wet kan geen leven voortbrengen. De rollen zijn omgekeerd: de vrouw die onvruchtbaar leek, is vruchtbaar geworden door Gods belofte. En de vrouw die alle zekerheid leek te hebben, is juist onvruchtbaar gebleken.
Wij nu, broeders, zijn kinderen van de belofte, net zoals Izak. (Galaten 4:28)
Nadat Paulus het voorbeeld van de twee vrouwen heeft gegeven, die twee verschillende verbonden voorstellen, zegt hij bij wie wij horen. We horen niet bij de slavin Hagar en Ismaël. Dat is het verbond van de wet, waarin mensen als slaven aan de wet onderworpen zijn. Wij, gelovigen, zijn kinderen van de belofte en van de vrijheid, zoals Izak een kind van de belofte was.
“Wij nu, broeders,” Paulus laat zien dat deze waarheid niet alleen voor hemzelf geldt, maar ook voor de Galaten. Hij spreekt hen aan als broeders en zusters. Dit laat zien dat we één geestelijke familie zijn. We zijn allemaal kinderen van Gods belofte.
“Zijn kinderen van de belofte” Dit zegt iets over onze identiteit na de wedergeboorte. We behoren tot Gods familie en zijn daarom kinderen van de belofte. Wat God aan Abraham beloofde, geldt ook voor ons. Dat komt omdat we één zijn in Jezus Christus. Galaten 3:16-18 is daar al op ingegaan. Jezus is het Nageslacht van Abraham. Doordat wij één zijn met Christus, zijn wij ook nageslacht van Abraham geworden.
“net zoals Izak”. Izak is hier het voorbeeld van. God beloofde aan Abraham en Sara dat zij een kind zouden krijgen. Dat werd Izak. Hij kwam door Gods belofte en is daarom een “kind van de belofte”. Dat staat tegenover Ismaël. Ismaël werd niet geboren uit Gods belofte, maar door menselijke inspanning.
Maar zoals destijds hij die naar het vlees geboren was, hem vervolgde die naar de Geest geboren was, zo is het ook nu. (Galaten 4:29)
Paulus gaat verder met zijn vergelijking en grijpt terug op het verhaal van Ismaël en Izak. Ismaël staat voor “geboren naar het vlees”: een kind dat kwam door menselijk initiatief en natuurlijke middelen. Izak staat voor “geboren naar de belofte en de Geest”: zijn komst was het gevolg van Gods ingrijpen en beloften. In Genesis lees je dat Ismaël Izak bespotte. Het ging niet meteen om geweld of doden, maar om minachting en spot.
Paulus noemt die spot ook vervolging, omdat het dezelfde richting heeft: het verzet van het vlees tegen wat uit Gods Geest is. Wat toen gebeurde, ziet hij als een terugkerend patroon. In de tijd van Abraham werd de belofte verworpen en bespot. In Paulus’ tijd gebeurt dat opnieuw wanneer mensen die op eigen werken vertrouwen, degenen aanvallen die op Gods genade vertrouwen en door de Heilige Geest leven.
Voor de Galaten betekent dit concreet dat bepaalde Joodse leraren en Joden met een wettisch denken proberen de gemeenten haar vrijheid af te nemen. Ze willen de gelovigen weer onder het juk van de wet van Mozes brengen.
“Maar zoals destijds hij die naar het vlees geboren was”. Dit spreekt over Ismaël. Ismaël werd geboren door een menselijke handeling. Omdat Abraham in eerste instantie nog geen kind kon verwekken bij Sara, gaf Sara haar slavin Hagar, zodat Abraham bij haar nageslacht kon verwekken: Ismaël.
“Hem vervolgde”. Hier verwijst Paulus naar Genesis 21.
En Sara zag dat de zoon die Hagar, de Egyptische, Abraham gebaard had, aan het spotlachen was. (Genesis 21:9)
Ismaël bespotte Izak. Dit is volgens Paulus ook een kenmerk van vervolging.
“Die naar de Geest geboren was”. Hiermee bedoelt Paulus dat Izak geboren werd uit de belofte van God. Wat menselijk gezien onmogelijk was, heeft God gedaan. Dit is ook een les voor ons. We moeten Gods beloften niet proberen te ontvangen door allerlei werken in het vlees. We ontvangen niets van God door ons eigen presteren, maar door geloof dat zich uit in gehoorzaamheid. We moeten op God vertrouwen en de dingen doen door de Geest. Met andere woorden: we weten dat God ons wil zegenen, en we wandelen in die zegen. We verdienen het niet, maar we leven erin omdat we weten dat we het ontvangen hebben.
“Zo is het ook nu”. Paulus zegt: zoals de situatie was tussen de kinderen van Abraham, zo is het ook in zijn tijd. En als we vandaag, in de 21e eeuw, om ons heen kijken, is dat nog steeds zo. Gelovigen worden bespot en tegengewerkt. In veel landen is er ook sprake van christenvervolging, waarbij Christenen in de gevangenis worden gezet, mishandeld en soms zelfs gedood.
Wat zegt de Schrift echter? Jaag de slavin en haar zoon weg, want de zoon van de slavin zal beslist niet erven met de zoon van de vrije. (Galaten 4:30)
Paulus verwijst hier naar wat er gebeurde nadat Ismaël Izak bespotte. Sara, de moeder van Izak, hoorde van die bespotting en vroeg Abraham om Ismaël en zijn moeder Hagar weg te sturen. God bevestigde vervolgens dat alleen Izak gerekend wordt tot het nageslacht van Abraham.
Dit geldt ook voor ons. Als wij opnieuw proberen Gods goedheid te verdienen op basis van de wet van Mozes, ontvangen wij de erfenis niet. Wanneer wij echter in geloof tot God keren en vertrouwen op Zijn genade, laat God ons wel delen in de erfenis.
“Wat zegt de Schrift echter?” Paulus beroept zich opnieuw op Gods Woord, zoals hij vaker doet in zijn onderwijs. De Schrift heeft het hoogste gezag. Ditmaal verwijst Paulus naar Genesis 21:10.
Toen zei zij tegen Abraham: Jaag deze slavin en haar zoon weg, want de zoon van deze slavin zal niet met mijn zoon, met Izak, erven. (Genesis 21:10)
“Jaag de slavin en haar zoon weg”. In het verhaal worden de slavin Hagar en haar zoon Ismaël weggestuurd. Dat toont aan dat zij zijn uitgesloten van de belofte aan Abraham en daardoor niet delen in zijn erfenis. In het verhaal zorgde God wel voor Ismaël, maar hij had geen recht op de belofte die God aan Abraham en zijn Nageslacht deed. Mensen die rechtvaardig willen worden door de wet van Mozes te houden, zijn gelijk aan Ismaël: zij zijn afgesneden van de belofte, ontvangen niet de erfenis en zijn geen geestelijke kinderen van Abraham.
Daarnaast laat dit zien dat Paulus wil dat de gemeenten radicaal breken met wettisch denken. Ze moeten deze leer, en mogelijk ook sommige valse broeders die deze leer verkondigen, radicaal wegsturen uit de gemeente. Zo moeten ook wij elke leer die niet in lijn is met de Bijbel wegjagen uit ons leven.
“want de zoon van de slavin zal beslist niet erven met de zoon van de vrije.” Ismaël erfde niet met Izak. Zo zullen ook mensen die hun rechtvaardigheid willen verdienen door de wet, niet erven met degenen die God vertrouwen en leven onder Zijn genade.
Met de erfenis van Abraham kunnen we zowel denken aan de geestelijke als aan de materiële erfenis: rechtvaardigheid, heiligheid, vergeving, maar ook gezondheid, voorspoed en vruchtbaarheid.
Daarom, broeders, wij zijn geen kinderen van de slavin, maar van de vrije. (Galaten 4:31)
Paulus geeft aan dat wij niet horen te leven als Ismaël en als slaven, maar als vrije zonen van God, zoals Izak. Wij zijn Gods zonen, Zijn erfgenamen, en we ontvangen Zijn zegeningen door de belofte die God heeft gegeven.
Praktisch betekent dit: we proberen niet gerechtvaardigd te worden door als slaven de wet van Mozes te dienen. We leven als vrije zonen onder de genade van God, door het geloof en de Heilige Geest. We delen in Gods belofte, omdat we één zijn geworden met Jezus Christus, het ware Nageslacht van Abraham.
“Daarom, broeders”. Hiermee benadrukt Paulus dat hij een conclusie geeft. Hij spreekt de Galaten, zowel broeders als zusters, persoonlijk aan.
“Wij zijn geen kinderen van de slavin.” Onze identiteit en erfenis komen niet tot stand wanneer we als slaven leven en met onze eigen inspanningen alles proberen te verdienen.
“Maar van de vrije.” Wij zijn juist kinderen van de vrije. We zijn zonen van God geworden. We zijn vrij van de wet van Mozes en ook vrij van de zonde. We zijn door Jezus Christus gerechtvaardigd en geheiligd, uit geloof. En als zonen mogen we leven, wetend dat we onze positie bij God de Vader niet hoeven te verdienen door de werken van de wet.
Dat wij vrij zijn van de wet, betekent niet dat we horen te zondigen. Dit is wat Paulus in Galaten 5 gaat behandelen.