10 redenen waarom de wet niet werkt

In dit hoofdstuk bestuderen wij waarom de wet van Mozes niet tot volmaaktheid leidde. God had namelijk een plan om het volk Israël te zegenen en dat de heidenvolken door Israël gezegend zouden worden. Als Israël gehoorzaam was aan de geboden van Mozes, dan waren zij onder de zegen en konden alle heidenvolken zien dat God te midden van het volk leefde. Zoals wij in het vorige hoofdstuk zagen werkte dit niet. De Israëlieten waren meestal niet gehoorzaam, waardoor God hen niet kon zegenen en de vloek van de wet over hen kwam. De wet en de mens stonden eeuwenlang tegenover elkaar en de wet kon er niet voor zorgen dat de mens goed leefde en gerechtvaardigd werd. In dit hoofdstuk komen de menselijke beperkingen voorbij en zien wij tien redenen waarom de wet niet tot volmaaktheid kon leiden en God met een nieuw verbond moest komen. Maar eerst gaan wij in op de goedheid van de wet. Ook al heeft God ons een nieuw verbond gegeven, ook het oude verbond was van God afkomstig en daardoor goed. God geeft de mens alleen goede dingen, dit geldt zowel voor het Nieuwe als Oude Testament.

Elke goede gave en elk volmaakt geschenk is van boven en daalt neer van de Vader der lichten, bij Wie er geen verandering is, of schaduw van omkeer. (Jakobus 1:17)

En dit is de boodschap die wij van Hem gehoord hebben en aan u verkondigen, dat God licht is en dat in Hem in het geheel geen duisternis is. (1 Johannes 1:5)

De wet is goed

De wet van Mozes was goed en rechtvaardig. God had niet een wetboek verzonnen die onrechtvaardig en onheilig was. God dacht niet: ‘Ik heb deze wet aan Mozes gegeven, maar achteraf gezien ben Ik het niet eens met gebod 2, 50, 93, 134 en 268, dus laat Ik de wet maar afschaffen en een nieuwe manier verzinnen om ervoor te zorgen dat de mens goed leeft.’ Nee, de wet is goed en heilig en God gebruikte zichzelf als maatstaf om te bepalen wat er in de wet moest staan.

Want er staat geschreven: Wees heilig, want Ik ben heilig. (1 Petrus 1:16)[1]

Als wij bestuderen waarom de wet van Mozes niet werkte en tot onvolmaaktheid leidde, komen wij erachter dat de wet wel werkte, maar de mens niet. Als God zei dat de mens kon leven door zich aan elk gebod van de wet te houden[2], dan klopt dit. Theoretisch gezien kon de wet ervoor zorgen dat mensen goed leefden en zonder zonde waren. Praktisch gezien kon dit niet omdat de mens een zondige natuur had en in zonde werd geboren[3]. Zonde en ongerechtigheid waren eigenschappen van de mens. De Enige die geen zondige natuur had was Jezus, die geboren werd uit de maagd Maria. Hij ‘erfde’ niet de zondige natuur van Zijn vader Jozef en Hij had het perfecte karakter. Hij hield zich aan elk gebod van de wet zodat Hij de wet volbracht had[4] en daardoor zonder zonde was. Jezus had kunnen zondigen, maar dat deed Hij niet.

Want wij hebben geen Hogepriester (Jezus) Die geen medelijden kan hebben met onze zwakheden, maar Een Die in alles op dezelfde wijze als wij is verzocht, maar zonder zonde. (Hebreeën 4:15)[5]

De wet was dus niet verkeerd, maar goed en rechtvaardig.

Zo is dan de wet heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed. (Romeinen 7:12)[6]

Paulus sprak in deze tekst over de complete wet van Mozes en elk afzonderlijk gebod. Alles wat God tegen Mozes sprak was volmaakt goed. Ook koning David schreef veel Psalmen waarin hij de wet verheerlijkte en zei dat deze goed was.

De wet van de HEERE is volmaakt, zij bekeert de ziel; de getuigenis van de HEERE is betrouwbaar, zij geeft de eenvoudige wijsheid. De bevelen van de HEERE zijn recht, zij verblijden het hart; het gebod van de HEERE is zuiver, het verlicht de ogen. (Psalm 19:8-9)

Ook de grootste Psalm van de Bijbel gaat over de wet van Mozes. Het was David gelukt om 176 verzen te schrijven om deze wet te verheerlijken.

Welzalig zijn de oprechten van wandel, die in de wet van de HEERE gaan. (Psalm 119:1)

Tot slot werden de mensen die de wet in acht namen verstandig genoemd. God stelde zelfs beloftes vast voor degenen die naar Zijn geboden en bepalingen luisterden en deze uitvoerden. Het Bijbelboek Spreuken vertelt veel over de zegeningen van degenen die de wet onderhielden.

Wie de wet in acht neemt, is een verstandige zoon, (Spreuken 28:7)

De wet was dus niet verkeerd en ook vandaag kunnen wij veel wijsheden ontdekken uit de wet. Tegelijkertijd was er geen volmaaktheid mogelijk doordat mensen zich aan de wet hielden. In de rest van dit hoofdstuk behandelen wij tien redenen waarom God een ander middel nodig had om de mens tot volmaaktheid te brengen.

[1] Zie ook: Leviticus 11:44 en 20:7.

[2] Leviticus 18:5

[3] Psalm 51:7, 58:4, Romeinen 3,23 en 5:12.

[4] Mattheüs 5:17

[5] Zie ook: 2 Korinthe 5:21, 1 Petrus 2:22 en 1 Johannes 3:5.

[6] Zie ook Romeinen 7:7

Reden 1: de mens werkte niet

Zoals wij in de vorige paragraaf al lazen werkte de wet wel, maar de mens werkte niet. De mens kon zich onmogelijk aan de wet houden. Iedereen op aarde had gezondigd en had daardoor de wet van Mozes overtreden.

Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God, (Romeinen 3:23)

Als wij aan zonden denken, dan denken wij vaak aan moordenaars, verkrachters, drugshandelaren en overtredingen waardoor mensen een lange tijd in de gevangenis moeten verblijven. Dit zijn inderdaad zonden en mensen die hierin wandel(d)en hebben de wet van Mozes overtreden. Maar weet jij wie nog meer deze wet overtreden?

1. Mensen die oordelen over anderen en dezelfde fouten maken.
2. Mensen die anderen niet liefhebben.
3. Mensen die onterecht boos worden op anderen.
4. Mensen die bemoeizuchtig zijn.
5. Mensen die in hun hart overspel plegen met een andere vrouw of man.
6. Mensen die iets beloven en het vervolgens niet doen.
7. Mensen die vloeken of misbruik maken van Gods naam.
8. Mensen die aanzien des persoons hebben: degenen die invloedrijke personen beter behandelen dan armen.
9. Mensen die het goede nalaten: ze weten hoe ze moeten handelen, maar doen dat niet.
10. Mensen die anderen niet vergeven.[1]

Wij zouden nog honderden zonden op kunnen noemen. Als ik naar mijzelf kijk, dan weet ik honderd procent zeker dat ik een aantal geboden heb overtreden en daardoor ben ik, volgens de wet van Mozes, een zondaar. Maar het is toch niet erg om per ongeluk een ‘kleine’ zonde te doen? Jakobus leert ons iets anders.

Want wie de hele wet in acht neemt, maar op één punt struikelt, die is schuldig geworden aan alle geboden. (Jakobus 2:10)

Stel, er woont een vrome en rechtvaardige man bij jou in de buurt. Er is niets op hem aan te merken en elke dag leeft hij perfect. Op een dag wordt hij onterecht boos op een buurman. Door deze zonde is hij in Gods ogen niet meer vroom en rechtvaardig, want hij heeft op één punt de wet overtreden. Hij is niet meer rechtvaardig maar een zondaar. Eén zonde in iemands leven zorgt ervoor dat diegene een zondaar is en niet meer rechtvaardig kan zijn of worden door zich aan de rest van de wet van Mozes te houden. Het is over en uit.

Dit klinkt misschien hard, maar dit is de realiteit. Eén zonde zorgt ervoor dat een mens God voor eeuwig zal missen. Dank God dat Hij met een beter plan is gekomen en Hij de gelovigen door Jezus Christus rechtvaardig heeft gemaakt[2].

Zoals geschreven staat: Er is niemand rechtvaardig, ook niet één, er is niemand die verstandig is, er is niemand die God zoekt. Allen zijn zij afgedwaald, samen zijn zij nutteloos geworden. Er is niemand die goeddoet, er is er zelfs niet één. (Romeinen 3:10-12)

Ook Jezus zei dat er niemand was die de wet van Mozes deed en volbracht had. Een aantal Israëlieten beschuldigden Jezus dat Hij de mensen misleidde, niet goed was en dat Hij verkeerd handelde door mensen op de sabbat te genezen. Jezus kaatste de bal terug en zei dat niemand van de Israëlieten zich aan de wet van Mozes hield.

Heeft Mozes u niet de wet gegeven? En niemand van u doet de wet. (Johannes 7:19)

Doordat de mensen zich niet aan de wet van Mozes hielden, verloor de wet zijn kracht en konden de mensen niet (volledig) genieten van de zegeningen die God in de wet had beloofd. Daarnaast verdraaide de farizeeërs vaak de wet van Mozes en verzonnen zij hun eigen geboden en bepalingen die niet in de wet stonden. Of zij verzonnen redenen waarom zij zich niet aan een gebod van de wet hoefden te houden, waardoor zij de wet van Mozes en de geboden van God krachteloos maakten[3]. Dit probleem was er niet alleen in de tijd van Jezus, maar ook in de tijd van de profeet Habakuk.

Daarom verliest de wet zijn kracht en komt het recht nooit meer tevoorschijn; want de goddeloze omsingelt de rechtvaardige, daarom komt het recht verdraaid tevoorschijn. (Habakuk 1:4)

God wilde dat Zijn volk Hem gehoorzaam zou zijn waardoor Hij het volk kon zegenen. Doordat niemand zich aan de wet van Mozes hield, kon God het volk niet zegenen en kwam het onder de vloek terecht en verloor de wet zijn kracht. De wet werkte wel, maar de mens werkte niet.

[1] 1. Mattheüs 7:1. 2. 1 Johannes 3:11-15. 3. Mattheüs 5:22. 4. 1 Petrus 4:15. 5. Mattheüs 5:28. 6. Mattheüs 5:37. 7. Exodus 20:7 en Jakobus 3:9-10. 8. Jakobus 2:8-9. 9. Jakobus 4:17 en Lukas 12:47. 10. Markus 11:25.

[2] Hier komen wij in deel 3 op terug.

[3] Mattheüs 12:2, 15:1-2- 6 en 16:6.

Reden 2: vlees versus geest

De belangrijkste reden waarom de mens niet de wet kon onderhouden is dat de mens vleselijk en de wet geestelijk is.

Want wij weten dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde. (Romeinen 7:14)

Wat bedoelde Paulus met het feit dat de mens vleselijk is? In de eerste plaats is ‘het vlees’ in de Bijbel een verwijzing naar het fysieke menselijk lichaam en het feit dat het lichaam sterfelijk is[1]. In de tweede plaats wordt de zondige natuur van de mens bedoeld. Deze zondige natuur heeft ieder mens geërfd van Adam en iedereen wordt geboren als zondaar[2]. De mens staat onder de macht en heerschappij van de zonde[3] en daardoor maakt de mens verkeerde besluiten. Paulus zegt dat in de mens niets goeds woont. De mens is geïnfecteerd door zondige verlangens, de zonde woont in iedereen en iedereen heeft dus een zondige geaardheid.

Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, niets goeds woont. Immers, het willen is er bij mij wel, maar het goede teweegbrengen, dat vind ik niet. Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik. Als ik nu dat doe wat ik niet wil, breng ík dat niet meer teweeg, maar de zonde die in mij woont. (Romeinen 7:18-20)

Het vlees in Romeinen 7:14 spreekt over de zondige natuur van de mens. De zondige natuur spreekt niet alleen over ons lichaam, spieren en botten, maar ook over onze gedachten, emoties, wil en de verlangens die wij doen. Aangezien wij een zondige natuur hebben, kunnen wij niet iets geestelijks doen en volbrengen, zoals de wet van Mozes.

Wat betekent het dat de wet van Mozes geestelijk is? Dit betekent dat de wet van God afkomstig is en heilig, rechtvaardig en goed[4] is. Het vlees met de zondige natuur en het geestelijke dat van God komt kunnen niet samengaan. Het is onmogelijk dat de zondige mens de geboden en bepalingen van de geestelijke en heilige wet in acht kan nemen. Als een mens uit eigen werken probeert om de wet te onderhouden, ontstaat er een groot strijdveld in zijn vlees. Aan de ene kant wil hij zich aan de wet houden, maar aan de andere kant kan dit niet doordat de zonde aanwezig is in het vlees.

Want naar de innerlijke mens[5] verheug ik mij in de wet van God. Maar in mijn leden zie ik een andere wet, die tegen de wet van mijn verstand strijd voert en mij tot gevangene maakt van de wet van de zonde, die in mijn leden is. (…) Zo dien ik dan zelf wel met het verstand de wet van God, maar met het vlees de wet van de zonde. (Romeinen 7:22-26)

Paulus kwam tot het besef dat hij met zijn verstand het goede wilde doen en zich aan de wet van Mozes[6] wilde houden, maar dat in zijn vleselijke lichaam de zonde woont die hem ervan weerhoudt om zich aan de wet te houden. Paulus had te maken met twee verschillende wetten. De wet van Mozes en de wet van de zonde. Hij wilde zich altijd aan de wet van Mozes houden, maar door zijn menselijke beperkingen en natuur diende hij de wet van de zonde. Het was voor Paulus, en voor ons, onmogelijk om de wet van Mozes te onderhouden. Om deze reden staat de mens in vijandschap met God, doordat de mens met zijn zondige natuur God niet kan behagen.

Immers, het denken van het vlees is vijandschap tegen God. Het onderwerpt zich namelijk niet aan de wet van God, want het kan dat ook niet. En zij die in het vlees zijn, kunnen God niet behagen. (Romeinen 8:7-8)

Doordat de mens met zijn zondige natuur de wet van Mozes niet kan vervullen, is de wet van Mozes krachteloos geworden. Niemand heeft aanspraak op de zegen van God die in de wet geschreven staat.

Want wat voor de wet onmogelijk was, krachteloos als zij was door het vlees, (…) (Romeinen 8:3)

[1] Mattheüs 24:22, Lukas 24:39 en Handelingen 2:17.

[2] Romeinen 5:12, 5:18-19 en Psalm 51:7.

[3] Johannes 8:34

[4] Romeinen 7:12

[5] In dit vers bedoelt Paulus met de innerlijke mens vooral het verstand en de wil van de mens.

[6] De wet van Mozes en de wet van God gaan over dezelfde wet.

Reden 3: de wet rechtvaardigt niemand

Daarnaast maakt niemand aanspraak om rechtvaardig te worden door zich aan de wet te houden. Zoals wij al zagen is één zonde genoeg om een overtreder van de wet en een zondaar te zijn. Dit betekent dat niemand gerechtvaardigd wordt, maar dat iedereen geoordeeld wordt door de wet van Mozes. Iedereen die zich aan de wet van Mozes probeert te houden zal geoordeeld worden door deze wet en iedereen die de wet niet onderhoudt of niet weet dat die bestaat zal verloren gaan zonder de wet. De complete mensheid zal geoordeeld en verloren gaan en iedereen zit met hetzelfde probleem. De wet van Mozes kan hier geen verandering in brengen.

Want zij die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan, en zij die onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden. (Romeinen 2:12)

Mensen kunnen niet door hun eigen goede werken gerechtvaardigd worden en in de hemel komen. Het oordeel valt over iedereen. In deel 3 zullen wij zien dat er één weg is naar rechtvaardigheid en naar God en dat is het geloof en het vertrouwen in Jezus Christus.

Wij komen dus tot de slotsom dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder werken van de wet. (Romeinen 3:28)[1]

In de brief aan de Galaten legt Paulus dit nogmaals uit.

Wij (…) weten dat een mens niet gerechtvaardigd wordt uit werken van de wet, maar door het geloof in Jezus Christus. En ook wij zijn in Christus Jezus gaan geloven, opdat wij gerechtvaardigd zouden worden uit het geloof van Christus en niet uit werken van de wet. Immers, uit werken van de wet wordt geen vlees gerechtvaardigd. (Galaten 2:15-16)

Paulus schreef dit naar de Israëlieten in de gemeente te Galatië[2]. Zij luisterden naar dwaalleraren en wilden terugkeren naar de werken van de wet van Mozes. Paulus legde in de brief aan de Galaten duidelijk uit dat gelovigen niet meer onder de wet van Mozes leefden, maar zijn vrijgekocht door Jezus Christus. Zij bereikten geen rechtvaardigheid door de wet na te leven en goede werken te doen, maar zij ontvingen rechtvaardigheid door het geloof in Jezus Christus.

En dat door de wet niemand gerechtvaardigd wordt voor God, is duidelijk, want de rechtvaardige zal uit het geloof leven. (Galaten 3:11)[3]

De brief aan de Hebreeën zegt hetzelfde. In plaats van de rechtvaardigheid noemde de schrijver het nu de volmaaktheid.

De wet heeft namelijk niets tot volmaaktheid gebracht, (…) (Hebreeën 7:19)

De wet had niet bereikt waar het voor bedoeld was en daardoor leidde de wet niet tot volmaaktheid. De wet was niet in staat om het probleem van de zonde op te lossen en kon er niet voor zorgen dat God met de mens kon leven. Denk bijvoorbeeld aan de tabernakel. Slecht eenmaal per jaar mocht alleen de hogepriester in het heilige der heiligen komen. Voor één ogenblik kon één persoon naderen tot de verblijfplaats van God en voordat de hogepriester kon binnengaan moest hij verzoening brengen voor zijn eigen zonden. God is heilig en de mens is zondig. Dit kon door de wet van Mozes niet worden veranderd.

Een andere reden waarom de wet van Mozes niet tot volmaaktheid kon leiden was dat God een nieuw verbond sloot met de mensen. Het eerste verbond, de wet van Mozes, werkte niet, dus heeft God een tweede verbond gesloten. Als het eerste verbond werkte was een tweede verbond niet nodig geweest.

Immers, als dat eerste verbond onberispelijk geweest was, zou er voor een tweede geen plaats zijn gezocht. (Hebreeën 8:7)

Het tweede verbond spreekt over de genade van Jezus Christus en hoe de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt. Het eerste verbond was tijdelijk en beperkt, terwijl het tweede verbond voor eeuwig geldt. De wet van Mozes kon niet tot volmaaktheid leiden. God had een ander plan en wist vanaf het begin van de schepping dat Hij Zijn Zoon moest geven om de mens te redden en te rechtvaardigen. Daarnaast konden de dierenoffers die gebracht werden er niet voor zorgen dat mensen behouden werden[4].

Een volgende reden waarom niemand gerechtvaardigd kon worden door de wet is dat God Zijn Zoon heeft gestuurd om mensen te rechtvaardigen. Als iemand denkt dat mensen gerechtvaardigd kunnen worden door zich aan de wet te houden, dan is Jezus voor niets gestorven.

Ik doe de genade van God niet teniet; want als er gerechtigheid door de wet zou zijn, dan was Christus tevergeefs gestorven. (Galaten 2:21)

Als de wet tot rechtvaardigheid kan leiden, hebben wij het offer van Jezus Christus niet nodig. De conclusie van bovenstaande tekst is dat wij Jezus Christus nodig hebben en niet op de wet van Mozes kunnen vertrouwen. Jezus maakt ons rechtvaardig en de wet doet dit niet. In de wet van Mozes zijn alle zonden opgesloten en moet er een oordeel geveld worden. In de genade van Jezus Christus is er vergeving van zonden.

Dit beeld zien wij terug in het verhaal van Jezus en de overspelige vrouw. De Farizeeën brachten een vrouw bij Jezus en zij zeiden dat zij die vrouw op heterdaad betrapt hadden terwijl zij overspel pleegde. Het oordeel van de wet was dat deze vrouw gestenigd moest worden. De genade van Jezus Christus zei ‘Ik veroordeel u niet; ga heen en zondig niet meer.[5] Genade betekent niet dat wij eindeloos kunnen zondigen en het allemaal niet uitmaakt. Jezus zei namelijk tegen de overspelige vrouw: ‘zondig niet meer’. Genade betekent de kracht om niet meer te zondigen.

Laten wij tot slot de volgende vraag behandelen: ‘wij kunnen niet volmaakt worden door de wet te onderhouden, maar kan het ons wel voordeel brengen als wij deze wet onderhouden?’ Om hier antwoord op te geven gaan wij bestuderen wat iemand zei over de wet. Het was iemand die zei dat hij onberispelijk was in het volgen van de wet, uit een wetsgetrouwe familie kwam en een geboren Hebreeër[6] was. Zowel zijn afkomst en zijn handelingen lieten zien dat hij een ware Israëliet was die zich aan alle wetten hield. Wat zei hij, Paulus, over de levenswijze die hij deed voordat hij Jezus leerde kennen?

(…) wij verrichten onze dienst door de Geest van God en laten ons voorstaan op Christus Jezus, niet op afkomst en prestaties, hoewel ik alle reden heb om daarop te vertrouwen. Als anderen menen dat te kunnen doen, dan kan ik dat zeker. Ik werd besneden toen ik acht dagen oud was en behoor tot het volk van Israël, tot de stam Benjamin, ik ben een geboren Hebreeër met de wetsopvatting van een farizeeër, ik heb de gemeente fanatiek vervolgd en ten aanzien van de rechtvaardigheid die de wet voorschrijft was er op mij niets aan te merken. Maar wat voor mij winst was, ben ik omwille van Christus als verlies gaan beschouwen. Sterker nog, alles beschouw ik als verlies, want alles wordt overtroffen door het kennen van Christus Jezus, mijn Heer, omwille van wie ik alles heb prijsgegeven. In mijn ogen is het waardeloze troep, want ik wil Christus winnen en één met Hem zijn – niet dankzij mijn eigen rechtvaardigheid door het naleven van de wet, maar dankzij de rechtvaardigheid die er is door het geloof in Christus en die God toekent op grond van geloof. (Filippenzen 3:3-9. NBV21)

De periode voordat Paulus Jezus leerde kennen en hij nog vertrouwde op zijn eigen prestaties beschouwde hij als verlies en waardeloze troep of vuilnis. Hij kon Jezus Christus niet winnen door zijn eigen rechtvaardigheid die hij zou bereiken door het naleven van de wet van Mozes, maar hij kon Christus alleen winnen door zijn geloof in Hem. Niemand kan Jezus Christus en de rechtvaardigheid verdienen door zich aan de wet te houden. Als Paulus de wet van Mozes, die van God afkomstig was, beschouwde als troep, hoeveel te meer zijn alle andere zaken in de wereld te beschouwen als troep als wij het vergelijken met de genade en het leven die Jezus ons wil geven?

Naast troep noemt Paulus de wet ook ‘de bediening van de dood’[7]. Dit laat het verdrietige verloop zien van de uitkomst die de wet geeft. De wet zal iedereen veroordelen en dus doden. Volgens de wet heeft niemand recht op het eeuwige leven met God, maar iedereen zal veroordeeld worden en de geestelijke dood[8] tegemoet zien. De wet laat duidelijk zien dat niemand uit eigen werken gerechtvaardigd wordt, waardoor Paulus de wet ‘de bediening van de dood’ noemt.

[1] Zie ook Romeinen 9:31-32

[2] Galaten 1:2 en 2:15

[3] Zie ook Habakuk 2:4 en Hebreeën 10:38.

[4] Hebreeën 10:4. De offerdiensten waren een geloofsdaad en laten het volmaakte werk van Jezus Christus zien. Dit zullen wij in hoofdstuk 5 behandelen.

[5] Johannes 8:11b. zie ook het hele verhaal: Johannes 8:1-11.

[6] Dit betekent dat hij uit een Israëlische familie afstamde die zich aan alle Israëlitische wetten hield en geen heidense gewoontes overnamen van de Romeinen.

[7] 2 Korinthe 3:7

[8] De eeuwige afzondering van God en de hel. Dit wordt ook de tweede dood genoemd. Zie Openbaring 20:11-15.

Reden 4: de vloek van de wet

In de vorige paragraaf zagen wij dat niemand gerechtvaardigd kon worden door de wet. Hierdoor mist de mens de heerlijkheid van God.

Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God (Romeinen 3:23)

Dit is de ergste vloek dat een mens kan treffen: de heerlijkheid van God missen en voor eeuwig afgezonderd van Hem leven. Mensen die zich aan de wet proberen te houden en niet vertrouwen op de genade van Jezus Christus zijn niet alleen onder deze vloek, maar onder alle vloeken die in de wet van Mozes staan.

Want allen die uit de werken van de wet zijn, zijn onder de vloek. Er staat immers geschreven: Vervloekt is ieder die niet blijft bij alles wat geschreven staat in het boek van de wet, om dat te doen. (Galaten 3:10)

Als de mens zich aan alle geboden en bepalingen van de wet hield, dan ontving hij de zegen van God. Als de mens zou struikelen en een zonde zou begaan, dan had de vloek recht gekregen op de mens.

Vervloekt is wie de woorden van deze wet niet uitvoert door ze te houden! (Deuteronomium 27:26)

Wat de vloek van de wet inhield hadden wij behandeld in hoofdstuk 2. De tabel over de vloek staat voor de volledigheid hieronder nogmaals weergegeven met de Bijbelverwijzingen.

Vervloekingen Deuteronomium 11:26-30, 27:13 en 28:15-68.
Ziekte, zwakte en dood Leviticus 26:16a, 26:25, 26:30, Deuteronomium 7:10, 28:21-22, 28:27-29, 28:34-35, 28:59-62, 29:22 en 30:18.
Onvruchtbaarheid van mensen en dieren Deuteronomium 28:18
Droogte, onvruchtbare grond en honger Leviticus 26:19-20, 26:26, 26:29, Deuteronomium 11:17, 28:17-18, 28:22-24, 28:38-40, 28:42, 28:48, 28:53-57 en 29:23.
Financiële en materiele tekorten Deuteronomium 28:43-44, 28:48 en 28:57.
Veroveringen door de vijand, gedood worden en wegvoeringen naar andere landen. Leviticus 26:16b-17, 26:25, 26:33a, 26:37b-39, Deuteronomium 4:25-28, 8:19-20, 28:25, 28:29-34, 28:36-37, 28:41, 28:48-52, 28:63-65, 28:68 en 29:28.
Onbeschermd tegen wilde dieren, verlaten steden en verwoeste land Leviticus 26:22, 26:31-33 en 28:26.
Angst Leviticus 26:36-37 en Deuteronomium 28:66-67.
Overal vervloekt Deuteronomium 28:16 en 28:19-20.

God had de wet en het verbond ingesteld om het volk te zegenen, maar in de praktijk belandde het volk in de vervloekingen die in de wet staan. De grootste vervloeking voor het volk van Israël was dat zij in ballingschap zouden gaan en andere volken moesten dienen. Door de zonde die het volk deed, werd dit realiteit en werden de Israëlieten verdreven uit hun beloofde land. De wet werkte niet, want God wilde het volk zegenen, maar in plaats van de zegen die over het volk regeerde, regeerde de vloek.

Door het doen van een zonde had de vloek recht op de mens. Tegelijkertijd bleef God genadig en barmhartig richting Zijn volk. Hij riep de Israëlieten meermaals op om te stoppen met zondigen, zodat Hij hun kon vergeven en de zegen over hun kon gebieden. God wilde niet dat de mens gebukt ging onder de vloek, maar wilde hem juist zegenen met bovennatuurlijke zegen. Ook onder de wet van Mozes was Gods genade zichtbaar.

Toen de HEERE bij hem (Mozes) voorbijkwam, riep Hij: HEERE, HEERE, God, barmhartig en genadig, geduldig en rijk aan goedertierenheid en trouw, Die goedertierenheid blijft bewijzen aan duizenden, Die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft, maar Die de schuldige zeker niet voor onschuldig houdt en de ongerechtigheid van de vaders vergeldt aan de kinderen en kleinkinderen, tot in het derde en vierde geslacht. (Exodus 34:6-7)[1]

Als God geen genade had getoond, zou ieder mens onder de volledige vloek van de wet verblijven en was er geen uitkomst nodig. Dank God dat Hij genadig en barmhartig is en Hij Zijn Zoon heeft gegeven om ons te verlossen van de vloek van de wet[2].

[1] Zie ook Psalm 86:15 en 103:8-12.

[2] Galaten 3:13

Reden 5: de wet is op de verkeerde plaats geschreven

Laten wij kort terugkeren naar het geestelijke en heilige karakter van de wet tegenover het vleselijke en zondige karakter van de mens. De wet van Mozes was goed en datgeen wat in de wet stond was rechtvaardig. Dit was ook niet het probleem. Het probleem was dat de mens met zijn zondige natuur zich niet kon houden aan de wet. De wet was in stenen tafelen geschreven en moest Mozes in een boek schrijven[1].

In die tijd zei de HEERE tegen mij: Houw twee stenen tafelen voor u uit (…) En Ik zal op die tafelen de woorden schrijven (…) (Deuteronomium 10:1-2)

De wet bevond zich in steen, maar het moest in het hart van de mens geschreven worden. Dit was het grote probleem. Stel, jij woont in een huis met kinderen. Jij maakt gebruik van huisregels, schrijft deze op en hangt het papiertje aan de muur. Ik denk dat iedere ouder weet dat het schrijven van regels op een papier er niet automatisch voor zorgt dat de kinderen zich eraan houden. Als de kinderen zich aan de regels houden, dan is er vrede en harmonie in het huis. Als de kinderen zich er nooit aan houden, hoe vaak zij het ook lezen of horen, is er geen vrede en harmonie in huis. Zo is het ook met de wet. In de eerste plaats is de wet geschreven in steen of op papier. Dit betekent dat iedereen het kan lezen of het kan horen. Maar dit hoeft niets te veranderen aan de manier waarop iemand leeft. Als de woorden van de wet op papier blijven en niet indalen tot het hart van de mens, heeft de wet geen enkele zin, kracht of zegen. Mensen kunnen de wet horen of lezen, maar het tegenovergestelde doen, net zoals kinderen de huisregels kunnen lezen en het tegenovergestelde doen.

Maar zij weigerden er acht op te slaan, zij zetten hun schouder er dwars tegenin en stopten hun oren toe om niet te hoeven luisteren. Zij maakten hun hart als diamant, om maar niet te hoeven luisteren naar de wet en de woorden die de HEERE van de legermachten door Zijn Geest gezonden had, (…) (Zacharia 7:11-12)

De Israëlieten in de tijd van de profeet Zacharia stopten hun oren toe om maar niet te hoeven luisteren naar de wet en geboden van God. Hun hart was als een diamant. Oftewel, hun hart was zo hard dat God niet Zijn wetten en geboden hierin kon schrijven. De wet van Mozes bleef op papier staan en kwam niet in het hart van de Israëlieten terecht, waardoor zij bleven zondigen. De wet was op de verkeerde plaats geschreven: het was geschreven op steen, terwijl het geschreven moest worden in het hart van de mens. Daarom beloofde God dat er dagen zouden aanbreken dat de wet geschreven zou worden in het hart[2].

Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn en zíj zullen Mij tot een volk zijn. (Jeremia 31:33)[3]

Laten wij terugkeren naar het voorbeeld van de huisregels en de kinderen. Stel, je hebt een kind en hij doet alles goed. Je hoeft hem nooit aan te spreken op zijn gedrag, hij doet klusjes in huis en leeft een voorbeeldig leven. Op zo’n moment hoeven de ouders geen huisregels te maken en op te hangen aan de muur. Het kind doet de huisregels, of er een blaadje aan de muur hangt of niet. Hij hoeft niet te luisteren naar de regels, maar leeft deze uit. Stel, er komt nog een kind bij. Dit kind is precies tegenovergesteld. Hij is vaak boos, luistert niet, maakt vaak ruzie en doet geen klusjes in huis. Om deze reden maak jij huisregels, schrijft deze op en hangt het aan de muur. Alleen zonder resultaat: het kind blijft ondeugend en gemeen doen. Wie doet de regels? Is dat degene die geen huisregels heeft, maar deze van nature wel doet, of degene die de huisregels hoort en kent, en ze niet doet?

Niet de hoorders van de wet zijn immers rechtvaardig voor God, maar de daders van de wet zullen gerechtvaardigd worden. Want wanneer heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet zegt, zijn zij, hoewel zij de wet niet hebben, zichzelf tot wet. Zij tonen dat het werk van de wet geschreven is in hun hart. Daar getuigt ook hun geweten van, en hun gedachten onderling beschuldigen of ook verontschuldigen elkaar. (Romeinen 2:13-15)

In Romeinen 2 zien wij nogmaals dat de wet niet geschreven moet zijn op papier, maar geschreven moet zijn in het hart. Als mensen die de wet niet kennen doen wat de wet zegt, dan zijn zij rechtvaardig voor God. Als mensen de wet kennen maar niet doen wat de wet zegt, dan zijn zij onrechtvaardig voor God. Laten wij nog één tekst bestuderen.

Hij heeft ons namelijk bekwaam gemaakt om dienaars van het nieuwe verbond te zijn, niet van de letter, maar van de Geest; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. (2 Korinthe 3:6)

In deze tekst wordt een onderscheid gemaakt tussen het nieuwe verbond: de genade van Jezus Christus, en het oude verbond: de letter van Mozes. De wet van Mozes is met letters in stenen geschreven[4], terwijl het nieuwe verbond door de Heilige Geest in het hart van de mens aanwezig is. Het zondige karakter van de mens zorgde ervoor dat de wet van Mozes alleen tot veroordeling kon leiden en daardoor doodt de letter de mens. De wet die geschreven is op papier of in steen kan alleen maar doden en schuldig verklaren. Het nieuwe verbond werkt met de Heilige Geest. De Heilige Geest maakt juist levend en zorgt ervoor dat mensen gerechtvaardigd worden. Volgen wij de letter of volgen wij de Heilige Geest? Hier komen wij in hoofdstuk 14 op terug.

[1] Exodus 24:4

[2] En die zijn aangebroken sinds de opstanding van Jezus Christus.

[3] Wij komen in deel 3 terug op de betekenis van deze tekst.

[4] 2 Korinthe 3:7

Reden 6: de wet geeft roem

In de bovenstaande paragrafen zagen wij duidelijk dat niemand gerechtvaardigd kon worden door zich aan de wet van Mozes te houden. Toch zijn er veel (niet-gelovige) mensen die denken dat zij in de hemel komen als zij goede werken doen en geen erge zonden begaan. Mensen op straat zeggen: ‘Als er een hemel is, dan kom ik er wel in. Ik ben namelijk een vrijwilliger, help mensen om mij heen en zorg goed voor de natuur.’ Of mensen zeggen als iemand overlijdt: ‘Ja, hij geloofde niet, maar toch deed hij goede daden. Ik denk dat God wel een plekje in de hemel voor hem heeft.’ Natuurlijk is het goed dat mensen en christenen goede werken doen en omzien naar anderen. Dit is zelfs een opdracht voor de gelovigen[1]. Maar het punt is, niemand komt in de hemel doordat hij goede werken doet. De volgende spreuk heeft mij geholpen om de relatie tussen de hemel en goede werken in te zien: ‘Ik doe geen goede werken om in de hemel te komen, maar omdat ik in de hemel kom, doe ik goede werken.’ Oftewel, ik besef dat ik mijn plaats in de hemel niet kan ‘kopen’ door goede daden, maar doordat ik een kind van God ben, heb ik Zijn liefde ontvangen waardoor ik omzie naar anderen. De enige manier om in de hemel te komen is door te geloven in Jezus Christus. Er is geen andere weg mogelijk.

Jezus zei tegen hem (Thomas): Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij. (Johannes 14:6)

De wet van Mozes zegt niet: ‘Want uit genade bent u zalig geworden’[2], maar zegt: ‘Mijn verordeningen en Mijn bepalingen moet u in acht nemen. De mens die ze houdt, zal erdoor leven.[3] Als iemand zich aan de wet van Mozes houdt, goede daden doet en niet zondigt, dan zorgt dit ervoor dat iemand zichzelf kan verheerlijken, roemen of ophemelen. Iemand denkt dat hij door zijn eigen werken en prestaties in de hemel kan komen, terwijl dit niet het geval is, want iedereen heeft gezondigd en mist het leven met God.

Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God; niet uit werken, opdat niemand zou roemen. (Efeze 2:8-9)

Doordat de gelovigen door genade gered worden, is er geen roem mogelijk. God werkt niet met roem, maar werkt uitsluitend met genade.

Waar is dan de roem? Hij is uitgesloten. Door welke wet? Van de werken? Nee, maar door de wet van het geloof. Wij komen dus tot de slotsom dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder werken van de wet. (Romeinen 3:27-28)

Door de hele Bijbel heen zien wij dat God niet wil werken met mensen die vanuit hun eigen kracht en goedheid denken het verschil te maken in de wereld en vervolgens over zichzelf roemen. God zoekt juist de nederigen van hart om het verschil te maken. God houdt niet van hooghartigen die roemen, maar houdt van nederigen die weten dat zij God nodig hebben en weten dat zij op Hem kunnen vertrouwen[4]. De wet van Mozes brengt roem voort, terwijl dit niet Gods plan is. God werkt met genade.

Maar als het door genade is, is het niet meer uit de werken, anders is genade geen genade meer. En als het uit de werken is, is het geen genade meer, anders is het werk geen werk meer. (Romeinen 11:6)

De genade van God betekent dat God een onverdiende gunst aan ons geeft. Op verjaardagen ontvangt iemand cadeaus, niet omdat hij daarvoor hoefde te werken, maar omdat anderen hem onverdiende gunst geven. Aan het eind van iedere maand ontvangt een werknemer zijn loon van zijn baas. Niet uit onverdiende gunst, maar doordat de werknemer heeft gewerkt en het dus zelf heeft verdiend. Wij kunnen niet Gods gunst verdienen door ons aan de wet van Mozes te houden en werken te doen. Wij ontvangen onverdiende gunst door Gods genade en ons geloof in Jezus Christus.

Aan hem nu die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar wat men hem verschuldigd is. (Romeinen 4:4)

Het is niet en genade en werken doen om in de hemel te komen en gerechtvaardigd te zijn. Wij kunnen nooit onze positie in de hemel verdienen door de werken, want wij schieten allemaal tekort. Wij komen enkel en alleen door Gods genade en ons geloof in Jezus Christus in de hemel en alleen door geloof en genade maakt God ons rechtvaardig. Als wij straks in de hemel komen, dan kunnen wij geen mens vinden die kan roemen op zijn goede werken of zijn levenswandel. Wij vinden alleen mensen die door genade zijn binnengegaan. Alleen Jezus Christus was vanuit zichzelf waardig om de hemel binnen te gaan[5].

[1] Mattheüs 5:16, 1 Korinthe 15:58, Kolossenzen 1:10, 1 Timotheüs 5:3, 5:8, Jakobus 1:27 en 2:14-17.

[2] Efeze 2:8.

[3] Leviticus 18:5. Zie ook Romeinen 10:5 en Galaten 3:12.

[4] Spreuken 11:2, 22:4, 29:23, Romeinen 12:16, 1 Korinthe 1:28-29, Filippenzen 2:3, Hebreeën 11:1-38, Jakobus 4:10 en 1 Petrus 5:6.

[5] Openbaring 5:1-5

Reden 7: de wet lost het zondeprobleem niet op

Zoals wij in hoofdstuk 2 en bijlage 1 zagen waren er offerdiensten waarbij de priesters een dier offerde aan God om verzoening te doen voor het volk of een individuele Israëliet[1]. De zonde werd niet aangerekend op de mens, maar werd overgedragen op het dier, en het dier betaalde de prijs voor de zonde. Alleen kon dit nooit voor eeuwig werken want er waren twee problemen. Probleem 1: een mens was veel meer waard dan een dier. Het was onrechtvaardig dat een dier gedood werd voor de zonde van een mens. Probleem 2: Wanneer een mens vergeven werd, was er niet gelijk verlossing. Oftewel, iemand die een zonde deed, kon de volgende dag nogmaals dezelfde zonde doen. Laten wij deze problemen bekijken.

Probleem 1: de mens is veel meer waard dan een dier. Stel, een bedrijf heeft zijn klanten voor miljarden euro’s opgelicht en dit komt naar buiten. Het hele bestuur is hiervoor verantwoordelijk en zij weten er allemaal van af. De aandeelhouders en de klanten eisen dat er mensen ontslagen worden voor dit schandaal. Hoe zal de reactie van de aandeelhouders zijn als de grote directeur zegt: ‘vergeef ons. Wij hebben grote fouten gemaakt en daardoor worden er mensen ontslagen. Wij hebben met het voltallige bestuur besloten om twintig schoonmakers[2] te ontslaan en nieuwe schoonmakers aan te nemen.’ Dit slaat nergens op. De aandeelhouders zullen eisen dat niet de schoonmakers, maar het bestuur en de belangrijkste managers die meewerkten aan het schandaal moeten opstappen. Hoe kan het bestuur zijn zonde doorgeven aan een schoonmaker en vervolgens zelf geen verantwoording hoeven afleggen? Dit zal niemand accepteren. Als wij dit vergelijken met de wet van Mozes: Waarom zou God het toestaan dat een mens zijn zonde kan doorgeven aan een dier en dat een dier de prijs van de zonde moet betalen? De mens heeft namelijk veel meer waarde dan een dier. Het klinkt gek, maar God heeft nooit de offerdiensten gewild of aanvaard om de zonde van mensen weg te nemen.

(…) Slachtoffer en graanoffer en brandoffers en offers voor de zonde hebt U niet gewild en zij hebben U niet behaagd, hoewel zij overeenkomstig de wet worden gebracht. (Hebreeën 10:8)[3]

In de eerste plaats had God offers voor de zonde niet gewild, ook al werd dit door de wet verplicht. God had de offerdiensten aan de Israëlieten geboden, maar God verlangde een ander offer dan dieroffers. In de tweede plaats konden de offers God niet behagen. Het was een oneerlijke ruil om de mens vrij spreken in ruil voor een dier. De mens is namelijk veel meer waard. Daarom was er een ander offer nodig dat God wel kon behagen, namelijk Zijn eigen Zoon.

Maar de HEER wilde hem (Jezus) breken, Hij maakte hem ziek. Hij offerde zijn leven voor de schuld van anderen (…) (Jesaja 53:10. NBV21)

Het offeren van dieren was niet genoeg. Het bloed van stieren en bokken kon de zonde van mensen niet wegnemen, maar het bloed van Jezus Christus kan dit wel.

Want het is onmogelijk dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegneemt. (…) En iedere priester stond wel dagelijks te dienen en bracht vaak dezelfde slachtoffers, die de zonden toch nooit zouden kunnen wegnemen, (Hebreeën 10:4-11)

Hadden de Israëlieten dan voor niets geofferd? Bracht dit hun geen enkel voordeel? De offers konden de Israëlieten niet tot volmaaktheid brengen, maar zij brachten de offers als geloofshandeling. Elke keer dat een Israëliet een offer bracht, dacht God aan het offer van Zijn Zoon en om die reden vergaf Hij de Israëliet[4]. Het dier nam niet de zonde weg, maar Jezus Christus die nog komen zou, nam de zonde van de Israëliet weg. Vandaag hoeven er geen offers meer gebracht te worden om onze zonden weg te nemen. Jezus Christus heeft namelijk de prijs voor eens en voor altijd betaald en ons vergeven [5].

Waar er nu vergeving voor is, is er geen offer voor de zonde meer nodig. (Hebreeën 10:18)

Dat de offerdiensten onvolmaakt waren, konden de Israëlieten ook zien aan de tabernakel en het heilige der heiligen. God wilde graag bij de mensen wonen en de zonde verhinderde dat. God kon niet wonen op een plek waar zonde was, want anders zouden de mensen door de goedheid en heiligheid van God sterven[6]. Door de offerdiensten en de wet van Mozes was het mogelijk dat God te midden van Zijn volk kon wonen, maar nog steeds was God beperkt. Hij verbleef in de ark van het verbond en Hij verbleef achter het voorhangsel. Een Israëliet kon niet zomaar binnenkomen, want dan zou hij sterven. Ook wanneer een Israëliet een offer bracht voor zijn verzoening, kon hij nog steeds niet in het heilige der heiligen komen. De offerdiensten konden niet de relatie tussen God en de mens volledig herstellen, er bleef een kloof tussen God en het volk bestaan. In het heilige der heiligen mocht alleen de hogepriester eenmaal per jaar binnengaan om verzoening te brengen voor het volk van Israël, de rest van het volk kon nooit voor God verschijnen, hoeveel offers zij ook brachten voor hun zonden.

Het eerste deel van de tabernakel gingen de priesters voortdurend binnen om de diensten te volbrengen. In het tweede deel echter ging alleen de hogepriester eenmaal per jaar binnen, niet zonder bloed, dat hij voor zichzelf offerde en voor de afdwalingen van het volk. Daarmee maakte de Heilige Geest dit duidelijk dat de weg naar het heiligdom nog niet openbaar gemaakt was, zolang de eerste tabernakel nog in gebruik was. (Hebreeën 9:6-8)

Probleem 2: Wanneer een mens vergeven werd, was er niet gelijk verlossing. Dat het offeren van een dier de zonde niet wegnam en niet tot volmaaktheid leidde, konden de Israëlieten ook zelf zien. Elk dag van het jaar werden offers gebracht om verzoening te doen voor de zonde. Er was geen stier of bok dat ervoor kon zorgen dat de Israëlieten nooit meer een offer hoefde te brengen voor zonden. Bij elke zonde moest een Israëliet naar Gods heiligdom om opnieuw een offer te brengen.

Want de wet (…) kan nooit met dezelfde offers, die zij jaar in jaar uit ononderbroken brengen, hen die naderen tot volmaaktheid brengen. Zou er anders niet een einde gekomen zijn aan het offeren? Want zij die de dienst verrichtten, zouden zich dan in geen enkel opzicht meer bewust zijn van zonden, wanneer zij eens en voor altijd gereinigd waren. (Hebreeën 10:1-2)

De Israëlieten kwamen niet van de zonde af en door hun eigen werken waren zij niet volmaakt. Het offer was niet goed genoeg waardoor er geen verlossing kon plaatsvinden. Het dieroffer kon niet het zondige karakter van de mens veranderen en de Israëlieten bleven doorgaan met zondigen.

Naast het offer waren ook de priesters en de hogepriester onvolmaakt. Ook zij hadden een zondige natuur en zij konden niet middelen tussen God en de mens.

En daarom moet hij (de hogepriester), evenals voor het volk, ook voor zichzelf offeren vanwege de zonden. (Hebreeën 5:3)

Hij (Jezus) heeft het niet nodig, zoals de hogepriesters, elke dag eerst voor zijn eigen zonden slachtoffers te brengen en pas daarna voor die van het volk. (Hebreeën 7:27)

Voordat de hogepriester verzoening kon brengen in het heilige der heiligen voor het volk op de Grote Verzoendag, moest hij eerst een offer brengen voor zijn eigen zonden. Dit moest hij ieder jaar herhalen. Anders zou hij door zijn zonden sterven.[7] De hogepriester was geen goede middelaar, aangezien hij ook schuldig was voor God. Er was een volmaakt Persoon nodig om als middelaar te dienen tussen God aan de ene kant en de mensheid aan de ander kant, maar deze werd nooit gevonden. Er was niemand verlost van de zondemacht. De wet van Mozes kon nooit een volmaakte hogepriester of middelaar voortbrengen[8] en de offers die de hogepriester voor zichzelf bracht, zorgde er niet voor dat zijn zondige karakter verdween. Daarnaast stierven alle (hoge)priesters en niemand leefde voor eeuwig[9], dus het volk was steeds afhankelijk van nieuwe priesters die met hun eigen zondige karakters worstelden. Oftewel, elke (hoge)priester die dienst deed in het heiligdom van God had te maken met zijn eigen vlees, sterfelijkheid en zwakheid.

Want de wet stelt mensen, die met zwakheid behept zijn, aan als hogepriester. (…) (Hebreeën 7:28)

Uiteindelijk stuurde God Zijn eerstgeboren Zoon naar de aarde en Hij is onze volmaakte Hogepriester en Middelaar geworden en Hij heeft niet te maken met het zondige vlees, sterfelijkheid of zwakheid.

[1] Leviticus 4:1-6:7

[2] Geen kwaad woord voor schoonmakers! Er zijn weinig beroepen die wij meer nodig hebben! Dit gaat enkel over de verantwoordelijkheidsvraagstukken.

[3] Zie ook: Psalm 40:7

[4] Hebreeën 9:8-10, 10:1 en 11:28.

[5] Hebreeën 9:26 en 10:12-18.

[6] Exodus 20:19, 33:2-5, 33:20, Jesaja 6:5 en Openbaring 1:17.

[7] Leviticus 16:2-3

[8] Hebreeën 7:11 en 7:28.

[9] Hebreeën 7:23

Reden 8: de wet versus de belofte

Laten wij terugkeren naar het Oude Testament in de tijd voor de wet. In het boek Genesis lezen wij over Abraham en hoe Abraham door God werd gezegend. Abraham werd door God geroepen om zijn volk en familie te verlaten en God te vertrouwen. God zou hem leiden naar een land dat van hem en zijn nageslacht zou zijn.

De HEERE nu zei tegen Abram: Gaat u uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat Ik u wijzen zal. (Genesis 12:1)

Abraham geloofde en gehoorzaamde God en daardoor zegende God hem.

Ik zal u tot een groot volk maken, u zegenen en uw naam groot maken; en u zult tot een zegen zijn. Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken; en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden. (Genesis 12:2-3)

God beloofde aan Abraham dat alle geslachten van de aardbodem door hem gezegend zouden worden. Het was altijd Gods plan geweest om niet alleen Abraham en Israël te zegenen, maar dat Israël een zegen zou zijn voor de gehele wereld. Dit is vervuld, want uit het volk Israël is Jezus Christus gekomen die een zegen is voor de gehele wereld.

En de Schrift, die voorzag dat God uit het geloof de heidenen zou rechtvaardigen, verkondigde eertijds aan Abraham het Evangelie: In u zullen al de volken gezegend worden. (Galaten 3:8)[1]

Het is belangrijk om te beseffen dat God het evangelie al aan Abraham had verkondigd. Abraham wist dat de Messias verzoening zou brengen voor de gehele wereld. Nadat Abraham deze belofte van God ontving, ging hij op reis en kwam hij in het beloofde land. Hij verbleef er als vreemdeling, maar zijn nageslacht zou het land in bezit nemen. Nadat Abraham in het beloofde land verbleef, lukte het hem en zijn vrouw Sara niet om een kind te verwekken. Toch beloofde God dat Abraham een kind en nageslacht zou verwekken[2] bij Sara. Pas op honderdjarige leeftijd ontving Abraham zijn beloofde kind Izak. Vervolgens gaan er vele jaren voorbij[3] en God sprak opnieuw tot Abraham. Hij moest zijn zoon offeren als een brandoffer. Abraham ging op weg, nam Izak en een aantal knechten mee, en vertrok naar het land Moria. Abraham bouwde een altaar en bond Izak vast aan deze altaar. Vervolgens nam hij zijn mes om zijn zoon te slachten en te offeren voor God. Toen riep een engel: ‘Abraham, Abraham! (…) Steek uw hand niet uit naar de jongen en doe hem niets.[4] Abraham keek om zich heen en zag een ram in het struikgewas die hij in plaats van zijn zoon Izak kon offeren.[5] Als wij dit verhaal goed bestuderen, dan zien wij veel verwijzingen naar het offer van Jezus Christus. In de dingen die Abraham in dit verhaal moest doen, zag hij wat Jezus Christus, God zelf, zou doen voor de mensheid. Laten wij een aantal overeenkomsten en verschillen bekijken.

[1] Zie ook Johannes 8:56

[2] Genesis 15:4

[3] Theologen schatten dat Izak rond de dertig jaar moest zijn geweest toen God aan Abraham vroeg om hem te offeren.

[4] Genesis 22:11-12

[5] Lees het hele verhaal in Genesis 22:1-19.

Abraham en Izak God en Jezus Christus
Izak was een zoon van de belofte. (Galaten 4:23) Jezus was de beloofde Zoon en Messias. (Micha 5:1)
Abraham moest zijn enige en geliefde zoon Izak offeren. (Genesis 22:2) God moest Zijn enige en geliefde Zoon Jezus offeren. (Mattheüs 17:5 en Johannes 3:14-16)
Izak diende als brandoffer. (Genesis 22:2) Jezus diende als brandoffer. (Hebreeën 9:12, 9:28 en 10:6)
Izak werd op een berg geofferd. (Genesis 22:2) Jezus werd op de rots Golgotha geofferd. (Mat-theüs 27:33)
Izak moest zijn eigen hout dragen voor zijn eigen offer. (Genesis 22:6) Jezus moest Zijn eigen hout (het kruis) dragen voor Zijn eigen offer. (Johannes 19:17)
Abraham profeteerde dat God zelf voor een Lam zou zorgen. (Genesis 22:8) Jezus Christus was het Lam van God en was een geschenk voor de mens. (Johannes 1:29)
Izak werd vastgebonden aan het offer. (Genesis 22:9) Jezus werd vastgebonden aan het kruis. (Johannes 19:18)
Uiteindelijk hoefde Abraham Izak niet te offeren. (Genesis 22:12) God offerde Jezus Christus wel, tot in de dood. (Lukas 23:46)
Abraham gaf zijn offerplaats de naam: De Heere zal erin voorzien. (Genesis 22:14) Jezus heeft voorzien en ons alles gegeven. (Efeze 1:7 en 2 Petrus 1:3-4)
Abraham en Izak werden gezegend en hun nageslacht zou talrijk worden. (Genesis 22:16) Jezus is gezegend en Hij zal veel nageslacht zien. Hij is namelijk de eerstgeborenen van vele broeders. (Jesaja 53:10-12 en Romeinen 8:29)
God beloofde dat iemand vanuit zijn nageslacht alle volken van de aarde zou zegenen. (Genesis 22:18) Jezus heeft alle volken van de aarde gezegend. (Handelingen 3:25 en Galaten 3:14)
Abraham geloofde dat God Izak uit de dood kon opwekken. (Hebreeën 11:17-19) Jezus stond op uit de dood. (Lukas 24:6-7)

In dit verhaal zien wij dat God aan Abraham had beloofd dat Hij zal voorzien. Izak was een voorafschaduwing van Jezus en Abraham kon uit dit verhaal leren dat God Zijn Zoon zou offeren om ons te verlossen. God deed een belofte en als God iets belooft, dan komt Hij hier niet op terug.

Immers, zovele beloften van God als er zijn, die zijn in Hem ja en in Hem amen, tot verheerlijking van God door ons. (2 Korinthe 1:20)

Als God aan Abraham had beloofd dat Hij Zijn Zoon zou sturen om te voorzien in rechtvaardigheid en zegen, dan kan de wet, die pas vierhonderddertig jaar later was gekomen, dit besluit niet meer veranderen. God liegt nooit en Hij komt Zijn belofte altijd na. Er is voorziening en verlossing mogelijk door het offer van Gods Zoon.

Dit nu zeg ik: Het verbond, dat eertijds door God rechtsgeldig was gemaakt met het oog op Christus, wordt door de wet, die na vierhonderddertig jaar gekomen is, niet krachteloos gemaakt om de belofte teniet te doen. Want als de erfenis uit de wet is, is zij niet meer uit de belofte; maar aan Abraham heeft God die door de belofte genadig geschonken. (Galaten 3:17-18)

De wet van Mozes kon de mens niet verlossen. Het offer van Jezus Christus kan dit wel. Daarom is de erfenis niet uit de wet, maar uit de belofte aan Abraham. God zou Zijn Zoon sturen naar de aarde, uit genade. God dacht niet: ‘Laten wij met plan A beginnen en kijken of de mens zelf zijn rechtvaardigheid kan verdienen door zich aan de wet van Mozes te houden. Als dit niet lukt hebben wij altijd nog plan B en stuur Ik Mijn Zoon naar de aarde.’ Nee, vanaf het moment dat Adam en Eva hadden gezondigd en de mensen verloren zouden gaan, had God het plan om Zijn Zoon te sturen naar de aarde[1]. Gods plan was altijd geweest om door de belofte, het geloof en de genade de mens te herstellen. De wet van Mozes die later kwam, kon geen verandering brengen aan de belofte van God aan Abraham. Belooft was beloofd.

[1] Genesis 3:15

Reden 9: de wet versus het geloof

In de vorige paragraaf lazen wij dat de belofte van God voor de wet werd gegeven aan Abraham. Deze paragraaf gaat hier verder op in en wij zien dat geloven en de wet onderhouden niet samen kunnen gaan. In hoofdstuk 15 behandelen wij het geloof uitvoeriger.

Want niet door de wet is de belofte aan Abraham of zijn nageslacht gedaan dat hij een erfgenaam van de wereld zou zijn, maar door de gerechtigheid van het geloof. Immers, als zij die uit de wet zijn, erfgenamen zijn, is het geloof zonder inhoud geworden en is de belofte tenietgedaan. (Romeinen 4:13-14)

Als wij naar het leven van Abraham kijken, dan zien wij dat het geloof dat Abraham in God had van groot belang was. Zijn geloof was de reden dat hij als rechtvaardige werd aangerekend.

En hij geloofde in de HEERE, en Die rekende hem dat tot gerechtigheid. (Genesis 15:6)

Abraham werd niet gerechtvaardigd doordat hij zich aan de wet van Mozes hield. Hij werd gerechtvaardigd door zijn geloof in God. Hij geloofde dat God hem veel nageslacht zou geven en dat uit zijn nageslacht de Messias zou voortkomen. Net zoals de belofte voor de wet werd gegeven, was ook het geloof van Abraham voor de wet voldoende om rechtvaardig te worden. God schept behagen in geloof en zonder geloof is het onmogelijk om Hem welgevallig te zijn[1]. Daarnaast, als de rechtvaardigheid uit de wet zou komen, dan heeft het geen enkele zin meer om te geloven. Of de gerechtigdheid komt door de eigen werken en de wet, of door het geloof en vertrouwen dat Jezus Christus ons gerechtvaardigd heeft.

God werkte sinds de schepping met geloof. Adam en Eva aten van de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad, omdat zij meer geloof hechtten aan de woorden van de slang dan aan de woorden van God. Abel en Kaïn, de kinderen van Adam, ondervinden ook dat God met geloof werkte. Abel gaf een offer aan God in geloof en gaf zijn eerstgeborenen, waardoor God getuigde dat Hij rechtvaardig was. Kaïn gaf een offer in ongeloof en pas na verloop van dagen. Dit bracht hem geen enkel voordeel op[2]. God werkte vanaf het begin van de schepping met geloof en vertrouwen en daar kwam geen onderscheid in, ook al werd de wet van Mozes gegeven. Omdat God met geloof werkt en niet met de wet, worden degenen die geloven gezegend en degenen die de werken van de wet doen vervloekt.

Daarom worden zij die uit het geloof zijn, gezegend samen met de gelovige Abraham. Want allen die uit de werken van de wet zijn, zijn onder de vloek. Er staat immers geschreven: Vervloekt is ieder die niet blijft bij alles wat geschreven staat in het boek van de wet, om dat te doen. (Galaten 3:9-10)

Christenen mogen kijken naar het leven van Abraham en in dezelfde voetsporen als hem treden[3]. Abraham is onze geloofsheld en ons voorbeeld. Laat over jou dezelfde getuigenis gezegd worden: ‘En … geloofde God, en het is hem of haar tot gerechtigheid gerekend.[4]

In hoofdstuk 3 van de brief aan de Galaten maakt Paulus een duidelijk onderscheid. Of je bent een zoon van Abraham en werkt met geloof, of je bent onder de vloek en doet de werken van de wet. Er is geen tussenvorm mogelijk.

Maar voor de wet is het niet: uit geloof, maar: De mens die deze dingen doet, zal daardoor leven. (Galaten 3:12)

[1] Hebreeën 11:6

[2] Genesis 3:1-7, 3:13, 4:1-5 en Hebreeën 11:4

[3] Romeinen 4:12 en Galaten 3:7

[4] Zie ook Romeinen 4:3

Reden 10: de krachteloze wet

In de vorige paragrafen zagen wij dat de wet geen zegen brengt, maar alleen de vloek, schuld en het verliezen van het eeuwige leven met God. Dit komt niet door de wet, maar door de zondige natuur van de mens[1]. De wet is dus krachteloos en kan ons geen zegen of vergeving brengen. Daarnaast was er in de tijd van Paulus een grote opschudding met de vraag of mannen zich moesten besnijden. Aan de ene kant stond het Israëlische volk dat zich moest besnijden. Aan de andere kant stonden de gelovige heidenen die zich niet hoefden te besnijden. Paulus wilde duidelijk maken dat de besnijdenis, dat hand in hand gaat met de werken van de wet, niet voor extra kracht of genade van God zou zorgen. De besnijdenis van het lichaam is zinloos geworden door het nieuwe verbond met Jezus Christus.

Zie, ik, Paulus, zeg u dat, als u zich laat besnijden, Christus u van geen nut zal zijn. En nogmaals betuig ik aan ieder mens die zich laat besnijden, dat hij verplicht is de hele wet te onderhouden. U bent van Christus losgeraakt, u die door de wet gerechtvaardigd wilt worden; en daarmee bent u uit de genade gevallen. (Galaten 5:2-3)

Paulus schreef dit aan een gemeente met Israëlieten en heidenen. Als wij een breder kader schetsen, dan kunnen wij stellen dat veel gelovigen Israëlieten waren in de tijd van Paulus. Veel Israëlieten werden als baby besneden en zij konden hier niets aan veranderen. Voor deze mensen gold niet dat Jezus geen nut meer voor hen had en zij uit de genade waren gevallen. Zij zijn pas op latere leeftijd tot geloof gekomen en maakten vanaf dat moment deel uit van het nieuwe verbond. Het maakte niet uit wat er voor die tijd gebeurd was. Ook voor de mannen die om medische redenen besneden moe(s)ten worden, gold niet dat zij direct uit de genade waren gevallen. Deze tekst was specifiek gericht voor mensen die de besnijdenis verplicht stelden om gered te worden. Als iemand zoiets geloofde, dan was diegene volgens Paulus uit de genade gevallen en had Christus geen nut in zijn leven. Diegene vertrouwde op de krachteloze wet en verloor dan de krachtige belofte van Jezus Christus.

Als God ons redt uit genade en geloof, dan kan er geen andere voorwaarde zijn voor onze redding. Als de eis komt om besneden te worden, dan is het niet meer uit genade, maar uit een werk dat door de mens zelf gedaan wordt. Genade en werken om gered te worden gaan dan hand in hand, en dit is onmogelijk[2]. Vaak hebben wij het idee om iets toe te voegen aan de genade die God ons geeft. ‘Ik moet beter mijn best doen, want anders kom ik niet in de hemel’. Of ‘Ik doe alles wat ik zelf kan en de genade doet de rest.’ Wij worden behouden door onze eigen verdiensten of door de genade van God en het geloof. In dit hoofdstuk zagen wij dat het eerste niemand lukte, dus is er nog maar één mogelijk over. Iedereen die in de hemel komt, is daar vanwege de genade van God en niet door de eigen werken.

Doordat het in het nieuwe verbond van God niet uitmaakt dat iemand als baby is besneden of als heiden is toegevoegd aan de gemeente, kan Paulus het volgende zeggen:

In Christus Jezus heeft namelijk niet het besneden zijn enige kracht, en ook niet het onbesneden zijn, maar het geloof, dat door de liefde werkzaam is. (Galaten 5:6)

God werkt met het geloof en door het geloof zijn wij een nieuwe schepping geworden, wat een belofte is van het nieuwe verbond.

Want in Christus Jezus heeft niet het besneden zijn enige kracht, en ook niet het onbesneden zijn, maar wel dat we een nieuwe schepping zijn. (Galaten 6:15)

In dit hoofdstuk hadden wij ook andere teksten aangehaald waarom de wet onvolmaakt was en deze spreken tegelijkertijd over de krachteloosheid van de wet. Aangezien wij deze teksten al hadden behandeld, volgt hier alleen de Bijbelteksten en worden deze niet verder uitgewerkt.

Want wat voor de wet onmogelijk was, krachteloos als zij was door het vlees, (…) (Romeinen 8:3)

Daarom verliest de wet zijn kracht en komt het recht nooit meer tevoorschijn; want de goddeloze omsingelt de rechtvaardige, daarom komt het recht verdraaid tevoorschijn. (Habakuk 1:4)

De wet heeft namelijk niets tot volmaaktheid gebracht, (…) (Hebreeën 7:19)

[1] Romeinen 8:3

[2] Romeinen 11:6

Samenvatting

In dit hoofdstuk zagen wij een aantal redenen waarom de wet niet tot volmaaktheid kon leiden en er een nieuw verbond nodig was. In de eerste plaats zagen wij dat de wet goed en heilig was. De wet kon naar volmaaktheid leiden en de wet was goed voor de mens. Om de volgende redenen leidde de wet niet tot volmaaktheid en zegen:

1. De mens werkte niet. Niemand was rechtvaardig en niemand was in staat om de volledige wet te onderhouden. De wet verlangde totale gehoorzaamheid. Als iemand op één punt van de wet struikelde, dan heeft hij alle geboden overtreden.

2. De wet is geestelijk en afkomstig van een heilige God. De mens is vleselijk en heeft een zondige natuur. De wet en de mens staan tegenover elkaar.

3. Door de zondige natuur van de mens kan de wet niemand rechtvaardigen. De wet kan ons alleen veroordelen.

4. Ongehoorzaamheid wordt in de wet gestraft met de vloek. Iedereen die een zonde deed, werd getroffen door de vloek van de wet.

5. De wet was in stenen tafelen geschreven, terwijl de wet in het hart van de mens aanwezig hoort te zijn.

6. De wet zorgt voor roem. Iemand kan naar zijn eigen werken kijken en van zichzelf roemen. God werkt niet met roem maar met genade.

7. De wet kan niets doen tegen het zondeprobleem. De wet is niet in staat om zonden te vergeven en kan niet de mens verlossen van de zondemacht.

8. God heeft voor de aanstelling van de wet een belofte gedaan aan Abraham. Door zijn Nageslacht zou iedereen gezegend worden. God kan deze belofte niet verbreken door de aanstelling van de wet.

9. God werkt met geloof terwijl de wet werkt met goede werken. Abraham was gerechtvaardigd door het geloof en niet doordat hij zich aan de wet van Mozes hield.

10. De wet is krachteloos, want door de wet te onderhouden vallen wij uit de genade van God en heeft Jezus Christus geen nut voor ons.


Dit hoofdstuk staat in het boek Van wet naar genade. Lees nu direct dit boek, zodat jij niets mist over de wet en genade, een heilig leven leeft en beseft wat Jezus heeft gedaan.

Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God. (Efeze 2:8)

Timo Groot onderzoekt in dit boek een belangrijke vraag die gelovigen al eeuwenlang bezighoudt. Dit diepgaande en inzichtelijk boek leidt jou langs een zorgvuldig uitgestippelde route. Het boek begint bij de wet van Mozes, maakt een tussenstop bij de gevolgen van een zondig leven en eindigt bij de genade van God. Jij ontdekt hoe deze leefwijzen onze relatie met God kunnen beïnvloeden.

Lees ook: