Galaten 1

Galaten 1

Misschien heb je weleens gehoord van een gezin waarin regelmatig ruzie is tussen een ouder en een puber. Je hebt met je zoon afgesproken dat hij om 22:00 uur thuis moet zijn, maar op dat tijdstip is hij nog nergens te bekennen. De tijd verstrijkt: het is inmiddels 22:30, 23:00 en zelfs 23:30 geweest. Uiteindelijk komt hij precies om middernacht binnen. Hoe zou jij reageren?

Waarschijnlijk op een vergelijkbare manier als Paulus reageert tegenover de Galaten, vanwege hun dwaasheid om van het evangelie van genade af te wijken en rechtvaardiging te zoeken door het naleven van de wet. Paulus gebruikt scherpe woorden zoals: ‘Ik verwonder mij...’, “sommigen brengen u in verwarring...”, “die zij vervloekt...”, en “O dwaze Galaten, wie heeft u betoverd?

Normaal gesproken begint Paulus zijn brieven met bemoediging of een opbouwend gebed voor de gemeente. Maar bij de Galaten doet hij dat niet. Hij spreekt de gemeenten in Galatië herhaaldelijk streng toe, zoals een vader zijn zoon streng aanspreekt die veel te laat thuiskomt. Er is even geen ruimte voor een schouderklopje, er moet meteen duidelijk worden gemaakt welke ernstige fout de Galaten dreigden te maken.

Omdat de boodschap van genade zo belangrijk is, neemt Paulus bovendien de tijd om duidelijk te maken dat het evangelie dat hij verkondigt niet van mensen komt. In het tweede deel van hoofdstuk 1 beschrijft hij uitvoerig hoe hij tot bekering kwam, hoe Jezus Zelf hem het evangelie openbaarde, en hoe hij de opdracht kreeg om dit evangelie onder de heidenen te verkondigen als een ware apostel.

Begroeting en adressering (1:1-5)

Paulus, een apostel – geroepen, niet vanwege mensen, ook niet door een mens, maar door Jezus Christus en God de Vader, Die Hem uit de doden opgewekt heeft. (Galaten 1:1)

De brief begint met de afzender: de apostel Paulus. Hij is degene die de gemeenten in Galatië heeft gesticht en voelt zich geroepen om iets recht te zetten in de gemeente. Paulus wordt een apostel genoemd. In het Grieks betekent dat: “afgezant”, “bode” of “vertegenwoordiger”. Het duidt op iemand die namens een ander is uitgezonden. Paulus was een door God gezonden leider die gemeenten stichtte en geestelijke fundamenten legde.

Hij schrijft: “niet vanwege mensen, ook niet door een mens.” Daarmee benadrukt Paulus dat zijn apostelschap geen menselijke oorsprong heeft. In Paulus’ tijd waren er veel gelovigen en valse leraren die zijn apostelschap in twijfel trokken. Hij was namelijk niet één van de twaalf apostelen die met Jezus rondtrokken tijdens Zijn aardse leven. Paulus maakt duidelijk dat het geen menselijk idee was dat hij apostel werd (niet vanwege mensen) en dat hij ook niet werd aangesteld door iemand anders (niet door een mens). Hij werd geroepen “door Jezus Christus en God de Vader”.

Hoewel Jezus hem niet had aangesteld toen Hij op aarde leefde, heeft Hij dat wel gedaan nadat Hij was opgevaren naar de hemel. Daarbij is het belangrijk dat zowel Jezus als God de Vader betrokken waren bij zijn aanstelling. De Drie-eenheid stond dus aan de basis van Paulus’ roeping.

Het eerste vers eindigt met de opmerking dat God de Vader Jezus heeft opgewekt uit de dood. Juist daarom kon Jezus Paulus aanstellen als apostel: Hij leeft! Door de kracht van de Heilige Geest stond Hij op uit de dood. Toen Paulus op de weg naar Damascus viel en de verheerlijkte Jezus zag, wist hij zeker dat Jezus was opgestaan. Daarmee begint Paulus zijn brief meteen met het evangelie: Jezus Christus is werkelijk opgestaan uit de dood. Dit bevestigt Zijn Goddelijke gezag en maakt duidelijk dat Hij ook na Zijn aardse leven nog steeds werkzaam is.[1]

En al de broeders die bij mij zijn, aan de gemeenten van Galatië. (Galaten 1:2)

In het eerste vers lezen we over de afzender, en in het tweede vers lezen we aan wie de brief is gericht: namelijk aan de gemeenten van Galatië.

“En al de broeders die bij mij zijn”: Paulus was niet alleen. Tijdens het schrijven van deze brief was hij in het gezelschap van broeders en (waarschijnlijk) ook zusters, oftewel medegelovigen. Het Griekse woord voor “broeders” kan namelijk ook worden gelezen als “broeders en zusters”. Door deze broeders te noemen, laat Paulus zien dat hij niet alleen stond in zijn onderwijs, maar dat hij werd gesteund door anderen.

Het is niet precies bekend waar Paulus deze brief schreef. Veelgenoemde plaatsen onder Bijbelleraars zijn Efeze, Korinthe of Antiochië, dat in de provincie Syrië ligt. Met “broeders” kan een plaatselijke gemeente worden bedoeld, of een groep gelovigen die met Paulus meereisde tijdens een zendingsreis.

“Aan de gemeenten in Galatië”: Voor een uitgebreide studie over deze gemeenten verwijs ik naar het inleidingshoofdstuk van dit boek. Paulus schreef de brief niet aan één gemeente, maar aan meerdere gemeenten in de provincie Galatië. In deze gemeenten werd de brief voorgelezen, zodat alle gelovigen op de hoogte waren van het onderwijs van Paulus.[2]

genade zij u en vrede van God de Vader en van onze Heere Jezus Christus, (Galaten 1:3)

Wat opvalt in deze zegewens van Paulus, is dat hij direct na zijn begroeting begint met het woord “genade”. Dat is geen toeval. De kern van zijn boodschap aan de Galaten is dat zij in de genade en vrede van God moeten blijven en hun rechtvaardiging niet moeten zoeken in de wet van Mozes.

Het woord genade komt van het Griekse “charis” en betekent: gunst, gave of liefdesbetoon. Het evangelie van God is een evangelie van genade. Dat betekent dat het ons niet wordt opgelegd als een wet die we moeten vervullen, maar dat het ons gratis wordt aangeboden. We hoeven Gods goedkeuring niet te verdienen door onze daden; in plaats daarvan mogen we Zijn genade ontvangen door geloof. Het is een geschenk, niet een beloning.

Daaruit volgt vanzelf het tweede woord in Paulus’ groet: vrede. Wie Gods genade ontvangt, ervaart ook Zijn vrede. Want als je weet dat je gered bent door genade, hoef je niet meer te leven onder schuld of veroordeling. Je bent vrij van het eeuwige oordeel, je herkent de beschuldigingen van de duivel als leugens, en je hoeft niet meer te leven onder de druk van je eigen prestaties. Je ontvangt alles wat je nodig hebt van God, niet omdat je het verdient, maar omdat Hij goed is. Dat besef geeft diepe rust. Je leeft in vrede met God, en Zijn vrede zal je hart vullen.

Paulus voegt eraan toe dat deze genade en vrede komen “van God de Vader en van onze Heere Jezus Christus”. Het laat zien dat zowel de Vader als de Zoon betrokken zijn om ons genade en vrede te geven. Jezus wordt “Heere” genoemd, wat duidt op Zijn goddelijke autoriteit. Hij is onze Meester, Degene aan wie wij toebehoren en die wij mogen dienen.

Echte genade en vrede komen dus alleen van God. Ze kunnen niet verkregen worden door menselijke inspanning, religieuze regels of het naleven van de wet. Dat is precies wat de Galaten moesten begrijpen: de wet kon hen dit niet geven, alleen God en Jezus kunnen dat.[3]

Die Zichzelf gegeven heeft voor onze zonden, opdat Hij ons zou ontrukken aan de tegenwoordige slechte wereld, overeenkomstig de wil van onze God en Vader. (Galaten 1:4)

Paulus legt verder uit wat Jezus voor ons heeft gedaan. Hij schrijft dat Jezus “Zichzelf gegeven heeft voor onze zonden”. Dit wijst op het lijden en de kruisdood van Jezus. De kruisiging overkwam Hem niet zomaar; Hij gaf Zichzelf vrijwillig om de zonden van de mensheid te dragen. De reden daarvoor was om verzoening te brengen tussen God en de mens. Alleen door dit offer kon de zonde vergeven worden en kon de macht van de zonde gebroken worden. Er is niets anders, niet op aarde en niet in de hemel, dat ons kan verlossen van de zonde. Alleen het offer van Jezus kan dat.

Vervolgens schrijft Paulus: “Opdat Hij ons zou ontrukken aan de tegenwoordige slechte wereld.” Deze redding is niet iets dat pas in de toekomst gebeurt, in de hemel. Het begint al hier op aarde. Jezus heeft ons nu al bevrijd van de macht van de zonde. We zijn niet langer slaven van de zonde, maar vrijgemaakt door Hem.

Het woord “ontrukken” is krachtig. Het wordt ook gebruikt in de Bergrede, waar Jezus zegt: “Als uw oog u doet struikelen, ruk het uit en werp het van u.” (Mattheüs 18:9). In Handelingen wordt het gebruikt voor Petrus, die door een engel werd bevrijd uit de gevangenis van Herodes (Handelingen 12:11), en voor Paulus, die door een legerofficier uit de handen van boze Joden werd gered (Handelingen 23:27). Op dezelfde manier heeft Jezus ons ontrukt aan deze wereld die beheerst wordt door het kwaad.

In de grondtekst verwijst het woord “wereld” naar een tijdperk of tijdsbestek. Dit tijdperk staat onder invloed van de duivel.

waarin u voorheen gewandeld hebt, overeenkomstig de leefwijze van deze wereld, overeenkomstig de wil van de aanvoerder van de macht in de lucht, van de geest die nu werkzaam is in de kinderen van de ongehoorzaamheid, onder wie ook wij allen voorheen verkeerden, in de begeerten van ons vlees, door de wil van het vlees en de gedachten te doen; en wij waren van nature kinderen des toorns, evenals de anderen. (Efeze 2:2-3)

Jezus heeft ons bevrijd van deze zondige levensstijl en van de macht van de duivel. Ook al kan een Christen nog zondigen (wat niet de bedoeling is), hij leeft niet langer onder de heerschappij van de zonde. Dat oude leven heeft hij achter zich gelaten bij zijn wedergeboorte.

Het vers eindigt met: “Overeenkomstig de wil van onze God en Vader.” Het was Gods wil dat Jezus naar de aarde kwam om verzoening te brengen. Dit laat iets bijzonders van Gods genade zien: het kwam uit Hemzelf voort. Het is Gods verlangen dat mensen verlost worden van deze slechte wereld, wandelen in rechtvaardigheid en heiligheid, en eeuwig leven ontvangen. De verzoening tussen God en mens is door God Zelf tot stand gebracht.[4]

Hem zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. (Galaten 1:5)

Aan God komt de heerlijkheid toe tot in alle eeuwigheid. Met “heerlijkheid” wordt bedoeld dat God geprezen en geëerd moet worden voor Zijn reddingswerk. Het is alleen dankzij Hem dat wij gered konden worden. Daarom verdient Hij alle eer, lof en bewondering.

In vers 4 lezen we dat:

  • God ons heeft gered door Jezus Christus,
  • Jezus zichzelf heeft gegeven voor onze zonden,
  • God ons heeft weggerukt uit de tegenwoordige slechte wereld,
  • dit alles de wil van God de Vader was: Hij nam het initiatief.

Vanwege dit reddingswerk verdient God alle eer en heerlijkheid, niet alleen nu, maar tot in alle eeuwigheid. Letterlijk staat er: “de eeuwen der eeuwen”. Dat betekent: God ontvangt onze eer nu, maar ook wanneer we voor eeuwig bij Hem zijn in de hemel, zullen we Hem nog steeds eren en bewonderen om wie Hij is en om wat Hij heeft gedaan.[5]

Door “Amen” te zeggen laat de schrijver zien dat hij dit van harte bevestigt. “Amen” betekent: “zo is het” of “het is waar”. Daarmee benadrukt hij dat deze woorden belangrijk zijn en volledig waar.

[1] Galaten 1:1: Zie voor elke brief in de Bijbel de eerste verzen

- Paulus werd door God gezonden: Handelingen 9,3-6; 13:2-3; 26:15-18

- Geen van de twaalf, toch een echte apostel (naast deze apostelen, waren en zijn er nog andere apostelen): 1 Korinthe 15:8-9; 2 Korinthe 11:5

- God de Vader wekte Jezus op uit de dood: Romeinen 10:9; Handelingen 2:24

- Jezus werkt ook na Zijn opstanding: Handelingen 1:1-2; Markus 16:20

[2] Galaten 1:2: Zie voor elke brief de eerste verzen

- Paulus was niet alleen: Handelingen 15:22; 20:4; Filippenzen 4:21-22

- De brieven van Paulus werden voorgelezen: Kolossenzen 4:16; 1 Thessalonicenzen 5:27

[3] Galaten 1:3: Romeinen 1:7; 1 Korinthe 1:3; 2 Korinthe 1:2; Efeze 1:2; Filippenzen 1:2; Kolossenzen 1:2; 1 Thessalonicenzen 1:1; 2 Thessalonicenzen 1:2; Filemon 1:3; Openbaring 1:4-5

- Genade is gratis en gunstbewijs: Efeze 2:8-9; Romeinen 11:6; Galaten 3:18

- Vrij van schuld en oordeel: Romeinen 8:1; Galaten 3:13

[4] Galaten 1:4: Jesaja 53:5; Mattheüs 20:28; Romeinen 5:6; Titus 2:14; 1 Johannes 3:5

- Jezus gaf Zichzelf vrijwillig voor onze zonden: Johannes 10:17-18

- Alleen Jezus’ offer verlost van de zonde: Handelingen 4:12; Hebreeën 9:26; Romeinen 3:24-25

- Onze verlossing begint nu al, niet pas in de toekomst: Kolossenzen 1:13; Romeinen 6:6-7; Titus 2:14

- De wereld is een tijdperk onder invloed van de duivel: Efeze 2:2-3; 1 Johannes 5:19

- Christenen leven niet onder de macht van de zonde: Romeinen 6:14; 1 Johannes 3:16; 5:18

- Gods wil en initiatief in de verzoening: Johannes 3:16; Romeinen 5:8; 2 Korinthe 5:18-19

[5] Galaten 1:5: Romeinen 11:36; Efeze 3:21; 1 Timotheüs 1:17; 2 Timotheüs 4:18; 1 Petrus 5:11, Judas 1:25; Openbaring 1:6

- God en Jezus komen alle heerlijkheid toe: Openbaring 4:10-11; 5:12-13; Psalm 115:1

Waarschuwing voor een ander evangelie (1:6-9)

Ik verwonder mij erover dat u zich zo snel afwendt van Hem Die u in de genade van Christus geroepen heeft, naar een ander evangelie, (Galaten 1:6)

Normaal gesproken begint Paulus zijn brief met een dankwoord of een bemoediging voor de gemeente. Maar in zijn brief aan de Galaten doet hij dat niet. Hij springt direct in het diepe, want de situatie is ernstig. De boodschap van het evangelie staat op het spel. Paulus is niet alleen verbaasd, hij is diep teleurgesteld. Hij kan het bijna niet bevatten: de gelovigen in Galatië, die hij zelf het evangelie van Jezus Christus heeft gebracht, keren zich nu af van de waarheid en laten zich meeslepen door een ander evangelie.

“Ik verwonder mij erover,” schrijft Paulus. Het is geen oppervlakkige verbazing, maar een innerlijke schok. Hoe is het mogelijk dat zij zich zo snel laten afleiden van de boodschap van genade? Hoe kunnen zij, die door het geloof in Christus zijn begonnen, nu denken dat zij verder moeten gaan door de werken van de wet? God had hun hart geopend toen Paulus het evangelie verkondigde. Ze waren geroepen door God zelf, om te leven in de genade van Christus. Hij had hen aangenomen door genade en geloof. Waarom zouden ze dan nu denken dat ze gerechtvaardigd blijven door het houden van regels?

Paulus benoemt het scherp: zij keren zich af van Hem die hen in de genade van Christus geroepen heeft. Dit is niet zomaar een kleine afwijking in denken. Het is niet slechts een klein meningsverschil. Nee, als je het evangelie verandert, keer je je af van de boodschap en van de Boodschapper: Jezus zelf. Het is niet alleen dat je iets toevoegt aan het evangelie, door het te vermengen met de wet of filosofieën, je stapt er volledig van af. Je valt uit de genade, je hoort dan niet meer bij Christus, tenzij jij je hiervan bekeert.

Wat Paulus vooral verbaast, is de snelheid waarmee dit gebeurt. “Dat u zich zo snel afwendt”. Blijkbaar hebben de dwaalleraren hun invloed al kort na Paulus’ vertrek uitgeoefend, of zijn de Galaten er later heel gemakkelijk in meegegaan. Toch klinkt er ook hoop in Paulus’ woorden. Hij schrijft in de tegenwoordige tijd: het afwenden is nog gaande. Er is nog tijd om te bekeren. Paulus beseft dat hij nog invloed kan uitoefenen, dat zijn brief hen misschien nog wakker kan schudden en terug kan brengen naar de weg van genade.

Daarom is zijn toon zo direct. Het evangelie dat hij hun heeft gebracht, is een evangelie van genade, en niets anders. Wanneer hij het samenvat, noemt hij het: “de genade van Christus.” Dat is het hart van de boodschap. Als je daar iets aan toevoegt, ook al lijkt het nog zo vroom of logisch, dan heb je een ander evangelie. En dat andere evangelie is niet slechts een alternatieve versie. Het is een evangelie dat je niet kan redden. Een evangelie dat je verwijdert van God, in plaats van dichterbij brengt.

Er is maar één evangelie. Eén goede boodschap. Eén genade van Jezus Christus. En daaraan mogen we niets toevoegen.[1]

terwijl er geen ander is; al zijn er ook sommigen die u in verwarring brengen en het Evangelie van Christus willen verdraaien. (Galaten 1:7)

Paulus benadrukt dat er maar één evangelie is. Er bestaat geen ander goed nieuws en geen andere weg tot redding dan door de genade van Jezus Christus en het geloof in Hem. Wie iets anders beweert, brengt mensen op een dwaalspoor.

In de gemeenten van Galatië waren mensen binnengedrongen die verwarring zaaiden. Paulus noemt hen niet bij naam, maar het is goed mogelijk dat het ging om valse broeders uit de Joodse gemeenschap die wilden dat de gelovigen zich onderwierpen aan de wet van Mozes. Deze mensen deden zich voor als mede-gelovigen, maar probeerden in werkelijkheid de gelovigen ervan te overtuigen dat geloof in Jezus alleen niet genoeg was. Zij wilden dat de werken van de wet daaraan werden toegevoegd.

Paulus schrijft in de tegenwoordige tijd, wat laat zien dat deze verwarring op dat moment nog steeds gaande is. Terwijl de gemeenteleden eigenlijk in rust en vrede met God hoorden te leven, werd hun denken nu onrustig gemaakt. Het Griekse woord dat hier wordt vertaald met “verwarren”, betekent ook: “in beweging brengen”. Er was onrust binnengekomen, waardoor de zekerheid en vrede die de gelovigen hadden gevonden in het evangelie, werden aangetast.

Het gevaar zat hem niet in een compleet andere religie met een afgod of andere naam. Deze mensen predikten niet iets nieuws, maar verdraaiden het evangelie van Christus. Ze presenteerden halve waarheden die in werkelijkheid leugens waren. Juist daardoor waren ze moeilijker te herkennen. Zo brachten ze de gemeenten in Galatië in verwarring.

Paulus maakt duidelijk dat wie het evangelie verdraait, in werkelijkheid een ander evangelie brengt, dat helemaal geen evangelie meer is. Het Griekse woord dat hier wordt gebruikt voor “verdraaien” vinden we ook terug in Handelingen 2:20, waar staat dat de zon zal “veranderen” in duisternis, en in Jakobus 4:9, waar het lachen “veranderd” moet worden in treuren. Dat laat zien dat verdraaien niet zomaar een klein verschil is; het is een verandering die leidt tot het tegenovergestelde. Genade wordt vervangen door werken. In plaats van rust in Gods nabijheid, worden mensen van Hem afgewend.

Wat overblijft is geen evangelie meer, maar een andere boodschap die mensen wegleidt van de vrijheid die zij in Christus hebben ontvangen. En daarom is Paulus zo fel en duidelijk: er is maar één evangelie: het evangelie van genade door geloof in Jezus Christus.[2]

Maar zelfs als wij, of een engel uit de hemel, u een evangelie zouden verkondigen, anders dan wat wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt. (Galaten 1:8)

Let op hoe Paulus begint: “maar zelfs als wij...”. Hij spreekt in het meervoud. Daarmee geeft hij aan dat het evangelie dat hij verkondigt niet alleen van hem afkomstig is, er zijn ook anderen die hetzelfde evangelie bevestigen. Hij reisde niet alleen, maar met medewerkers die samen met hem het goede nieuws verkondigden. Paulus laat zien dat het evangelie niet op zijn persoonlijke gezag berust, maar dat het door meerdere getuigen gedragen wordt. En toch, zelfs als hijzelf, of iemand die samen met hem optrekt, op een dag een ander evangelie zou brengen dan wat hij de gemeenten al heeft verkondigd, dan moeten die gemeenten daar niet naar luisteren.

Hij gaat nog verder. Paulus zegt zelfs dat, zelfs wanneer “een engel uit de hemel” een ander evangelie zou brengen, dit verworpen moet worden. Stel je dat voor: een engel, vol heerlijkheid, straalt licht en kracht uit en verschijnt voor je. Het zou je kunnen overweldigen. Toch zegt Paulus: ook zo’n engel moeten we afwijzen als hij iets anders brengt dan het evangelie van de genade van Jezus Christus. Paulus maakt duidelijk dat de uiterlijke vorm, de status of het aanzien van de boodschapper er niet toe doet. Wat telt, is of de boodschap overeenkomt met het oorspronkelijke evangelie.

Het lijkt misschien vreemd om te denken dat een engel uit de hemel een verkeerd evangelie zou brengen. Maar Paulus waarschuwt niet zomaar. Wij weten dat de duivel zich voordoet als een engel van het licht. Een echte engel van God zal nooit tegen het evangelie van Jezus ingaan. Maar een gevallen engel of een demonisch wezen kan zich voordoen als een engel van het licht en een ander, verdraaid evangelie brengen. In de geschiedenis zijn er genoeg voorbeelden van mensen die beweerden een boodschap van een engel te hebben ontvangen, terwijl die boodschap het evangelie van Jezus ontkende.

Daarom benadrukt Paulus: het gaat om het evangelie dat wij u al hebben verkondigd. Dat evangelie bracht hij persoonlijk naar de gemeenten in Galatië. Wij leven nu in een andere tijd en hebben Paulus niet persoonlijk horen spreken, maar we mogen wel zijn boodschap lezen in de Bijbel. Diezelfde boodschap vinden we terug in zowel het Oude als de rest van het Nieuwe Testament. Voor ons geldt dus: is wat wij horen in overeenstemming met de Bijbel? Of is het iets nieuws, iets wat ervan afwijkt? Als het klopt met de Bijbel, zonder dat het verdraaid is, mogen we ons erdoor laten opbouwen. Maar als het tegen de Bijbel ingaat, dan moeten we het verwerpen. Dan is het evangelie niet langer goed nieuws, maar een valse boodschap.

En dan schrijft Paulus: “die zij vervloekt.” Paulus spreekt deze vloek niet zomaar uit. Hij vervloekt ook niemand uit zichzelf. Als gelovigen zijn wij geroepen om te zegenen, niet om te vervloeken, tenzij wij daar een direct woord van God voor ontvangen. Wat Paulus hier doet is een geestelijke waarheid onder woorden brengen. Als iemand een ander evangelie predikt dan dat van Christus, dan is die persoon vervloekt. Hij heeft zichzelf buiten het Koninkrijk van God geplaatst. En wie buiten het Koninkrijk staat, staat onder het oordeel van God.

Dat oordeel zal uiteindelijk volledig zichtbaar worden bij de grote witte troon, waar de ongelovigen geoordeeld worden. Maar zelfs op aarde kan een persoon die een vals evangelie brengt, de gevolgen van die vloek ervaren. De rest van de brief aan de Galaten zal verder ingaan op de gevolgen van het afwijken van Gods genade. Want wie uit de genade stapt, komt onder de vloek terecht.[3]

Zoals wij al eerder gezegd hebben, zo zeg ik ook nu weer: Als iemand u een evangelie verkondigt anders dan wat u ontvangen hebt, die zij vervloekt. (Galaten 1:9)

Paulus herhaalt in dit vers wat hij net daarvoor al heeft geschreven. Daarmee laat hij zien hoe ernstig de situatie is. De Galaten moeten goed beseffen dat dit geen bijzaak is: het evangelie van genade laat geen ruimte voor een ander evangelie. Als iemand toch een ander evangelie brengt dan wat zij van Paulus hebben ontvangen, dan ligt er een vloek op die persoon. Die staat buiten Gods genade en onder Gods oordeel.

De woorden “zoals wij al eerder gezegd hebben” kunnen verwijzen naar vers 8, maar het is ook mogelijk dat Paulus doelt op zijn eerdere bezoek aan de Galaten. Toen had hij hen persoonlijk gewaarschuwd om vast te blijven staan in het evangelie van Jezus Christus. Hij had hen opgeroepen niet te luisteren naar dwaalleraars en valse broeders die het geloof wilden vermengen met goede werken als voorwaarde om gered te blijven.

Paulus had zelfs in de gemeenten van Galatië leiders aangesteld. Dit waren oudsten die toezicht moesten houden op de gemeente en waken over de zuivere leer. Toch merkt hij nu dat de Galaten verward raken. Daarom herhaalt Paulus: er is geen ander evangelie. Wat zij van hem hebben ontvangen, is het ware evangelie.[4]

[1] - Galaten 1:6: 2 Korinthe 11:3-4; 2 Timotheüs 4:3-4; Jeremia 2:13; Hebreeën 2:1

- Geroepen door genade, niet door werken: Galaten 3:1-3; Efeze 2:8-9; Romeinen 3:28

- Niets toevoegen aan het evangelie: Galaten 5:2-4; Handelingen 15:10-11; Kolossenzen 2:20-23

- Wie het evangelie verandert, keert zich af van Christus: Galaten 5:4; 2 Korinthe 11:4; Hebreeën 6:4-6

- Er is maar één evangelie: Johannes 14:16; Handelingen 4:12; Efeze 4:4-6

[2] Galaten 1:7: Handelingen 20:29-30; 2 Timotheüs 4:3-4; 2 Petrus 2:1-2

- Valse broeders in de gemeente: Galaten 2:4; 2 Korinthe 11:13-15; Mattheüs 7:15

- Vrede in denken, geen verwarring: Galaten 5:10; 1 Korinthe 14:33

- Halve waarheden als misleiding: 2 Korinthe 11:3-4; Mattheüs 4:1-11; 2 Timotheüs 3:5; Galaten 5:9

[3] Galaten 1:8: 2 Korinthe 11:3-4; 2 Johannes 1:9-10; 1 Timotheüs 4:1; 2 Petrus 2:1; Jeremia 23:16

- De duivel doet zich voor als een engel van het licht: 2 Korinthe 11:14; 1 Timotheüs 4:1

- Toetsen aan de hand van de Bijbel: Handelingen 17:11; 2 Timotheüs 3:16-17

- Als je niet in de genade blijft, ben je vervloekt: Galaten 3:10; Deuteronomium 27:26

- Wie het evangelie verwerpt, staat onder Gods oordeel: Johannes 3:18; 2 Thessalonicenzen 1:8-9; Openbaring 20:11-15

- Wie uit de genade stapt, komt onder de vloek: Galaten 3:10; 5:4; Hebreeën 10:29; Johannes 15:16

[4] Galaten 1:9: 2 Korinthe 11:3-4; 2 Johannes 1:9-10; 1 Timotheüs 4:1; 2 Petrus 2:1; Jeremia 23:16

- Paulus stelde oudsten aan in Galatië: Handelingen 14:23

- Zie ook de voetnoot bij Galaten 1:8

Paulus’ evangelie komt niet van mensen maar van God (Galaten 1:10-24)

Want ben ik nu bezig mensen te overtuigen, of God? Of probeer ik mensen te behagen? Als ik immers nog mensen behaagde, zou ik geen dienstknecht van Christus zijn. (Galaten 1:10)

Paulus stelt hier een vraag: “Ben ik nu bezig mensen te overtuigen, of God?” Dat klinkt misschien verwarrend. Moet God dan overtuigd worden? Is Paulus bezig om God op andere gedachten te brengen? Dat is niet het geval. Deze vraag is retorisch bedoeld: Paulus wil ermee benadrukken dat hij zijn boodschap niet aanpast voor mensen, maar trouw wil zijn aan God.

Als we naar het Griekse woord voor “overtuigen” kijken, dan zien we dat het volgens Thayer in deze context betekent: “vrienden maken”, “proberen iemand te winnen”, “ernaar streven iemand te behagen”. In dat licht wordt Paulus’ vraag duidelijker: “Ben ik nu bezig om de goedkeuring van mensen te winnen, of die van God?” Dat blijkt ook uit moderne Engelse vertalingen van deze tekst:

ESV: For am I now seeking the approval of man, or of God? (Letterlijk vertaald: Zoek ik nu de goedkeuring van mensen of van God?)

NIV: Am I now trying to win the approval of human beings, or of God? (Letterlijk vertaald: Probeer ik nu de goedkeuring van mensen te winnen, of die van God?)

NASB: For am I now seeking the favor of people, or of God? (Letterlijk vertaald: Zoek ik nu de gunst van mensen of van God?)

Paulus zegt dit in reactie op de mensen die, zoals we in de voorgaande verzen lezen, de gelovigen in Galatië probeerden af te trekken van het evangelie van genade en hen wilden terugbrengen onder de wet. Die mensen waren gericht op de goedkeuring van anderen. Ze wilden het evangelie vermengen met Joodse gebruiken, zodat de boodschap minder aanstootgevend zou zijn voor Joden. Maar Paulus wijst die weg radicaal af. Hij zoekt geen goedkeuring van mensen, maar van God.

Daarom stelt hij vervolgens de vraag: “Of probeer ik mensen te behagen?” Daarmee bedoelt hij: doe ik dit werk omdat ik wil dat mensen mij bewonderen, goedkeuren of volgen? En maak ik mijn boodschap aantrekkelijker of aangenamer zodat mensen het fijn vinden om te horen? Het antwoord is duidelijk: nee.

Paulus zoekt geen menselijke waardering. Hij maakt zijn boodschap niet zachter om mensen tevreden te houden. Integendeel: hij spreekt de waarheid, ook als die moeilijk is om te horen. Hij is niet bezig om een populaire prediker te zijn, maar een trouwe boodschapper van God.

Als ik immers nog mensen behaagde, zou ik geen dienstknecht van Christus zijn.” Je kunt niet tegelijk mensen willen behagen en een dienaar van Christus zijn. Wie leeft om goedkeuring te krijgen van mensen, is niet vrij om de waarheid van Christus te spreken. De geest van deze wereld wil Jezus niet kennen. Ze verwerpt Hem en maakt Hem belachelijk. Als je dus kiest voor Christus, zul je automatisch botsen met de denkwijze van deze wereld. Je kunt niet met één been in de wereld staan en met het andere in Gods Koninkrijk. Je moet kiezen: wie wil je behagen?

De Bijbel en de geest van deze wereld staan lijnrecht tegenover elkaar. De Bijbel roept op tot bekering, waarheid, vrijheid in Christus, nederigheid en liefde. De wereld zegt: leef voor jezelf, zonde moet kunnen, tolerantie is belangrijk, en iedereen mag zijn eigen waarheid bepalen. Als je de mensen meer behaagt dan God, ga je met de wereld mee. Maar dan ben je geen dienstknecht meer van God. Als je tegen de stroom ingaat, krijg je tegenstand van mensen. Maar dan behoor je wel toe aan God.

Dat is wat Paulus duidelijk maakt: hij spreekt niet om mensen tevreden te stellen, maar omdat hij trouw wil zijn aan Christus. Hij heeft zijn leven volledig aan Hem toevertrouwd. En dat betekent dat hij soms moet zeggen wat mensen niet willen horen, uit liefde voor God en voor hen. Want alleen de waarheid maakt vrij.[1]

Maar ik maak u bekend, broeders, dat het Evangelie dat door mij verkondigd is, niet naar de mens is. (Galaten 1:11)

In dit vers begint Paulus te laten zien dat het evangelie dat hij brengt, niet van mensen komt, maar van God.

Maar ik maak u bekend.” In het Grieks betekent dit niet zomaar iets zeggen, maar iets duidelijk maken dat echt telt. Hij vertelt geen mening of eigen idee, maar iets wat hoort bij het evangelie. Het lijkt alsof hij zegt: “Ik moet jullie dringend iets vertellen dat jullie nog niet helemaal hebben begrepen.”

Broeders.” Dit is de eerste keer in deze brief dat Paulus de gelovigen in Galatië zo noemt. Hij spreekt niet meer tot de mensen die dwaalleren onderwijzen, maar richt zich tot hen die hij nog steeds als broeders ziet. Dat is hoopgevend. Paulus gelooft dat ze kunnen terugkeren tot het echte evangelie. Met “broeders” bedoelt hij ook de zusters in de gemeente. Hij spreekt iedereen aan.

Dat het Evangelie dat door mij verkondigd is.” Het woord evangelie betekent: goede boodschap. Die boodschap gaat over redding door Jezus Christus. Paulus zegt “het” evangelie en niet “een” evangelie. Zoals hij eerder in Galaten 1:6-7 heeft gezegd: er is maar één evangelie. Dat evangelie heeft hij zelf in Galatië gebracht. Paulus heeft die boodschap niet zelf bedacht. Hij was alleen de boodschapper. God heeft het hem gegeven en hem opgedragen om het door te geven.

Niet naar de mens is.” Het evangelie dat Paulus heeft verkondigd, is niet van mensen afkomstig. In de verzen hierna legt hij uit dat het van God komt. Er zit ook niets menselijks in de inhoud. Wat hij zegt, gaat juist tegen het denken van mensen in. Voor veel ongelovigen en wereldse geleerden klinkt het evangelie als dwaasheid, maar voor wie gelooft, is het de kracht van God (1 Korinthe 1:18). Het is geen verzameling goede ideeën van mensen, maar het komt van God zelf.[2]

Want ik heb dat ook niet van een mens ontvangen of geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus. (Galaten 1:12)

Paulus heeft het evangelie niet gekregen van een mens. Voor zijn ontmoeting met Jezus was er niemand die het hem kon vertellen op een manier waarop hij het aannam. Hij heeft het ook niet geleerd door studie of lessen van anderen. Integendeel, Paulus vervolgde de volgelingen van Jezus. Hij was er fel op tegen. In zijn hart was geen ruimte om het evangelie te aanvaarden. Hij geloofde dat de weg van Jezus een gevaarlijke dwaling was.

Paulus was ook iemand die veel had gestudeerd, maar zijn studie bracht hem niet dichter bij Jezus. Alles in hem verzette zich tegen het evangelie. Geen mens kon hem met woorden overtuigen, omdat hij geestelijk verblind was.

Hoe kwam het dan dat hij uiteindelijk toch de waarheid van het evangelie inzag? Dat gebeurde door openbaring van Jezus Christus. Dat wil zeggen: Jezus zelf maakte iets geestelijk zichtbaar wat eerst voor Paulus verborgen was. Zijn ogen gingen open voor de waarheid die hij eerder niet kon zien. Er zat een geestelijke bedekking op zijn hart, en die werd weggenomen. Jezus zelf was de bron van die openbaring.

Deze openbaring, waar Galaten 1:12 over spreekt, kan op twee manieren worden opgevat, en beide zijn waar.

De eerste manier is dat Jezus zichzelf aan Paulus openbaarde. Dat gebeurde op de weg naar Damascus. Paulus viel van zijn paard, hoorde een stem uit de hemel en zag Jezus. Deze gebeurtenis staat beschreven in Handelingen 9:3-8. Daar liet Jezus zich op een directe en bijzondere manier aan hem zien.

De tweede manier is dat Paulus openbaringen ontving over wie Jezus is. Hij kreeg inzicht in het evangelie, in de waarheid dat Jezus de Zoon van God is, dat Hij is gestorven en weer is opgestaan, en wat dat allemaal geestelijk betekent. In deze uitleg ging het niet om een zichtbare verschijning van Jezus, maar om geestelijk onderwijs dat Paulus van God ontving. Dit kan gebeurd zijn toen hij drie dagen blind was (Handelingen 9:9), of in de tijd dat hij zich terugtrok in Arabië (Galaten 1:17).

Beide verklaringen sluiten elkaar niet uit. Paulus kreeg openbaringen waarin hij Jezus ontmoette, en hij ontving diep, geestelijk onderwijs over het evangelie. Alles wat hij daarna predikte, was niet door mensen bedacht, maar rechtstreeks door God aan hem geopenbaard.[3]

U hebt immers gehoord van mijn levenswandel, voorheen in het Jodendom, dat ik de gemeente van God uitermate fel vervolgde en die verwoestte; (Galaten 1:13)

De gemeenten in Galatië hadden gehoord van de manier waarop Paulus vroeger leefde, toen hij nog Saulus heette. Hij had waarschijnlijk zijn getuigenis met hen gedeeld, zoals hij dat vaker deed in het boek Handelingen. Het kan ook zijn dat zij het via anderen hadden gehoord. Hoe dan ook, het was algemeen bekend in Galatië wat hij voor zijn bekering had gedaan. Paulus noemt dit oude leven zijn “levenswandel”. Dat laat zien dat het vervolgen en verwoesten van de gemeente voor hem geen bijzaak was: het was zijn levensdoel geworden.

Hij deed dit niet zomaar. Saulus was namelijk actief binnen het Jodendom. Daarmee bedoelt Paulus niet zijn afkomst, want hij bleef een Jood van geboorte, ook nadat hij tot geloof was gekomen. Hij bedoelt de religieuze stroming: het Judaïsme. Dit zijn regels, wetten en gebruiken waar hij zich volledig aan onderwierp. Niet alleen de wetten uit het Oude Testament, de Tenach, maar ook de overleveringen van de ouden. Dit waren extra regels die niet in de Schrift stonden, maar door vorige generaties waren doorgegeven en als bindend werden beschouwd.

Binnen dat systeem was Paulus een farizeeër: een vrome wetsgeleerde die bekendstond om zijn ijver voor de wet van Mozes en de overgeleverde tradities. In zijn ijver dacht hij werkelijk dat hij God een dienst bewees door afvalligen van het geloof, de volgelingen van Jezus, op te sporen, gevangen te nemen en te laten doden.

Paulus vervolgt de gemeente van God. Daarmee bedoelt hij niet één plaatselijke gemeente, maar de wereldwijde kerk van Jezus Christus. Hij benadrukt dat het gaat om de gemeente van God. De kerk behoort niet aan mensen toe, ook niet aan voorgangers, maar is het eigendom van God (God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest), met Jezus Christus als het hoofd. En juist deze gemeente vervolgde Paulus met grote felheid. In Handelingen lezen we dat hij instemde met de dood van Stefanus, en daarna “brieste van dreiging en moord” (Handelingen 9:1). Zijn haat tegen de Christenen was niet oppervlakkig; hij wilde de hele beweging stoppen, desnoods met bedreigingen, gevangenneming en moord.

Het Griekse woord dat hier met “vervolgen” is vertaald, betekent letterlijk: “jagen”, “achtervolgen” en “onderdrukken”. En dat is precies wat Paulus deed: hij joeg op gelovigen om hen te onderdrukken en te doden. Met dat doden moeten we onder andere denken aan het voorleiden van deze mensen aan de Joodse raad, die hen veroordeelde tot steniging of andere straffen.

En dan zegt Paulus ook: “en die verwoestte.” Het doel van zijn vervolgingen was niets minder dan de vernietiging van de gemeente van God. Het Griekse werkwoord dat hier gebruikt wordt, staat in de onvoltooid verleden tijd. Dat betekent dat Paulus dit niet één keer deed, maar steeds opnieuw. Herhaaldelijk en met volharding probeerde hij de kerk kapot te maken.[4]

En dat ik in het Jodendom meer vorderingen maakte dan veel leeftijdgenoten onder mijn volk, omdat ik een nog groter ijveraar was voor de overleveringen van mijn vaderen. (Galaten 1:14)

Paulus vertelt hier nog steeds over zijn leven van voor zijn bekering. Hij laat zien hoe diep hij geworteld was in het Jodendom (Judaïsme), en hoe fanatiek hij zich eraan hield. Terwijl anderen misschien minder strikt werden onder invloed van de Romeinen, werd Paulus juist steeds ijveriger. Hij probeerde uit alle macht om God te dienen door de wetten, geboden en overleveringen te onderhouden. Hij dacht werkelijk dat dit de weg was naar Gods goedkeuring.

Hij schrijft dat hij verder gevorderd was dan veel leeftijdgenoten. Daarmee bedoelde hij de jonge mannen van zijn eigen generatie, mede-Joden die net als hij onderricht kregen in de wet. Paulus was opgeleid door Gamaliël, een gerespecteerde leraar van de wet. In die omgeving, tussen serieuze studenten, viel hij op door zijn toewijding en inzet. Hij wilde niet zomaar een volgeling zijn, hij wilde uitblinken.

Dit laat zien dat Paulus niet oppervlakkig geloofde. Zijn afstand nemen van het judaïsme was geen gevolg van twijfel, maar van een diepgaande openbaring. Hij had alles gegeven voor die weg. Juist daarom maakt het diepe indruk dat hij tot een radicale bekering kwam. Hij was overtuigd geraakt door een openbaring van Jezus Christus, niet door menselijke redenering.

Paulus zegt dat hij een nog groter ijveraar was voor de overleveringen van zijn vaderen dan zijn leeftijdgenoten. Dat wijst op zijn inzet om de mondelinge tradities te bewaren. Deze regels waren bedoeld om de wet van Mozes verder toe te passen, bijvoorbeeld op het gebied van eten, wassen en de sabbat. Maar het waren menselijke toevoegingen, die steeds belangrijker leken te worden dan de Schrift zelf. Paulus was daar vol overtuiging in meegegaan.

Het woord dat hij gebruikt voor ijveraar, zēlōtēs, betekent niet alleen een toegewijde gelovige, maar werd ook gebruikt voor een radicale Joodse groepering die streed tegen de Romeinen. In Lukas 6:15 wordt de apostel Simon genoemd als een ‘Zelotes’. Toch bedoelde Paulus niet dat hij bij deze politieke beweging hoorde. Zijn ijver ging niet over gewapend verzet, maar over religieuze trouw. Diezelfde ijver had hem ertoe gebracht om christenen te vervolgen, omdat hij hen zag als afvalligen van het Joodse geloof.

Met dit alles laat Paulus zien dat ijver, hoe oprecht ook, geen garantie is voor waarheid. Alleen de openbaring van Jezus Christus bracht hem tot het ware inzicht. Zonder Hem blijft zelfs de grootste inzet uiteindelijk leeg.[5]

Maar toen het God, Die mij vanaf de buik van mijn moeder heeft afgezonderd en geroepen door Zijn genade, behaagde. (Galaten 1:15)

Het was niet Paulus’ eigen plan om apostel te worden. Het was niet zijn streven, noch kwam het voort uit zijn goede daden of de wens van een mens. Nee, het was Gods verlangen. Het behaagde God om hem te roepen. God is Degene die mensen aanstelt voor een roeping. Hij heeft een plan met elk van onze levens. Dat plan mogen we ontdekken terwijl we wandelen met Hem.

Dat Paulus al “vanaf de buik van zijn moeder” was afgezonderd, laat zien hoe vroeg Gods plan begon. Voor God begint het leven niet bij de geboorte, maar al in de baarmoeder. Nog voor Paulus ademhaalde, had God al een doel met zijn leven. Hij wilde hem gebruiken om het evangelie van Jezus te brengen aan de heidenen.

Dat betekent niet dat alles wat Paulus eerder deed, ook Gods wil was. De vervolging van Christenen kwam bijvoorbeeld niet van God. Toch gebruikte God zijn leven. Door een openbaring van een ontmoeting met Jezus uit de hemel veranderde alles. Vanaf dat moment begon Paulus Gods wil te doen.

Ook voor ons heeft God plannen. We mogen zelf kiezen of we in Zijn weg willen wandelen, of onze eigen weg volgen. Wij zijn vrij, ook al heeft een keuze altijd gevolgen. Paulus koos ervoor om Gods weg te gaan. En wat een vrucht bracht dat voort.

Paulus was trouwens niet de enige die al in de moederschoot geroepen werd. De Bijbel noemt ook Jeremia en Johannes de Doper als mannen die God van tevoren had uitgekozen. In Zijn soevereiniteit stelt God mensen aan voor een bediening. Als je zelf een bediening kiest waarvoor Hij je niet geroepen heeft, zul je al snel tegen moeilijkheden aanlopen. Want waar Gods zalving ontbreekt, ontbreekt ook Zijn kracht.

Paulus zegt tenslotte dat hij geroepen werd door genade. Zijn roeping had niets met zijn eigen prestaties te maken. In het vers ervoor beschreef hij hoe ijverig hij was voor de overleveringen van de ouden. Maar al zijn inspanningen betekenden niets in Gods ogen. God koos hem uit, niet vanwege wat hij had gedaan, maar vanwege Zijn genade. Zoals hij zijn rechtvaardiging ontving uit genade, zo ontving hij ook zijn roeping uit genade.[6]

Zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Hem door het Evangelie onder de heidenen zou verkondigen, ging ik meteen niet te rade bij vlees en bloed, (Galaten 1:16)

Alleen God kan, door de werking van de Heilige Geest, de sluier van het hart wegnemen zodat wij Jezus kunnen zien. Zoals bij Lydia in Handelingen 16 het hart werd geopend om te luisteren naar wat Paulus zei, zo opent de Geest ook vandaag nog harten. Het kennen van Jezus met het verstand is niet genoeg. Paulus kende Jezus eerst alleen van naam, als iemand wiens volgelingen gevangen genomen en gedood moesten worden. Maar om werkelijk te geloven, moet Jezus geopenbaard worden in het hart.

Openbaren betekent: iets zichtbaar maken wat nog verborgen is. In het leven van Paulus werd onthuld wie Jezus werkelijk is: de Zoon van God en de enige weg tot de Vader. Dat was niet alleen iets uiterlijks, zoals in het geval bij Paulus een licht of een stem, maar iets diepers. Jezus werd in Paulus geopenbaard. Niet buiten hem, maar in hem. Die openbaring veranderde zijn hele innerlijke mens.

Onderweg naar Damascus kreeg Paulus een verschijning van Jezus Christus. Hij wist nu met zekerheid dat Jezus leeft. Maar die openbaring bleef niet bij het verstand. Paulus schrijft: “Zijn Zoon in mij te openbaren.” Dat laat zien dat Jezus nu leeft in hem. Deze diepe openbaring kan alleen komen door de Heilige Geest. En het is Gods verlangen dat ieder mens deze openbaring ontvangt voor wie Hem oprecht zoekt. Hij houdt zich niet verborgen.

Paulus spreekt over “Zijn Zoon”. Niet over een leer, niet over een kracht, en niet over een filosofie. Het evangelie draait om een Persoon: Jezus Christus. Alleen Hij kan redden. De Vader, de Zoon en de Heilige Geest zijn levende Personen, geen onpersoonlijke krachten in het universum.

Toen Jezus aan Paulus werd geopenbaard, wist hij ook meteen wat zijn roeping was. God had hem uitgekozen om het evangelie te brengen aan de heidenen. Die roeping kwam niet pas later. Direct bij zijn bekering sprak de Heilige Geest al tot Ananias dat Paulus een instrument zou zijn om Jezus’ naam te brengen tot heidenen, koningen en Israëlieten. Paulus werd een sleutelfiguur in het verspreiden van het evangelie buiten het Joodse volk, door heel het Romeinse Rijk.

Daarom schrijft hij ook: “Ging ik meteen niet te rade bij vlees en bloed.” Hij hoefde geen advies te vragen aan mensen. Wat hij van God ontvangen had, was helder en overtuigend. Paulus wist: dit evangelie heb ik niet van mensen gekregen, maar rechtstreeks van God.[7]

En ging ik ook niet naar Jeruzalem, naar hen die al vóór mij apostel waren; maar ik vertrok naar Arabië en keerde weer terug naar Damascus. (Galaten 1:17)

Paulus vertelt dat hij niet meteen na zijn bekering naar Jeruzalem ging om de apostelen te ontmoeten. Deze mannen, die al voor hem apostel waren, gaven leiding aan de gemeente in Jeruzalem. Paulus vond het niet nodig om zijn openbaring van Jezus door hen te laten bevestigen. Hij twijfelde er niet aan. Hij wist wat hij had ontvangen, en was ervan overtuigd dat Jezus leeft.

Door te zeggen dat zij al eerder apostel waren, erkent Paulus dat deze mannen daadwerkelijk apostelen van Jezus Christus waren. Hij wist dat hij niet de enige door God geroepen apostel was. Naast de twaalf waren er ook anderen aangesteld, zoals Barnabas, Jakobus (de broer van Jezus), Andronikus en Junia. Paulus laat hiermee zien dat hij niet als enige een openbaring van Jezus had ontvangen; er waren ook anderen met dezelfde boodschap. Pas later legde hij zijn evangelie voor aan de apostelen. Toen werd bevestigd dat het klopte.

In plaats van naar Jeruzalem te gaan, vertrok Paulus naar Arabië. De Bijbel geeft niet precies aan waar dit was. Mogelijk bedoelde hij het gebied ten oosten en zuiden van Damascus, dat in die tijd onder het koninkrijk Nabatea viel en ook woestijngebieden omvatte. Waar het precies was, blijft onduidelijk. Wel is duidelijk dat het een plek van afzondering was, ver weg van het religieuze centrum van Jeruzalem. Misschien verbleef Paulus daar in de stilte van de woestijn, zoals ook andere Bijbelse personen deden om van God te horen.

Wat hij daar precies deed, staat niet in de Bijbel. We lezen niet dat hij op dat moment het evangelie verkondigde tijdens een zendingsreis. Zijn officiële uitzending begon pas later, vanuit de gemeente in Antiochië. Mogelijk sprak hij wel met mensen over Jezus, maar dat was niet zijn voornaamste doel.

Als we de Galatenbrief goed bekijken, zien we dat Paulus na zijn bekering de tijd nam om persoonlijk van God te horen. En waar kan dat beter dan in de stilte? Jezus onderwees hem daar en gaf hem openbaringen over wie Hij is en wat het evangelie betekent. Ook anderen in de Bijbel trokken zich eerst terug. Mozes leefde veertig jaar in de stilte voordat hij Israël leidde. Elia zocht de eenzaamheid op om Gods stem te horen. Jezus verbleef veertig dagen in de woestijn voor Hij Zijn bediening begon.

Na zijn tijd in Arabië keerde Paulus terug naar Damascus. Die twee gebieden lagen naast elkaar. In Damascus sprak hij in de synagogen en verkondigde dat Jezus de Zoon van God is. Na verloop van tijd beraamden de Joden een plan om hem te doden. Maar Paulus wist te ontsnappen: hij werd in een mand via de stadsmuur naar beneden gelaten.[8]

Daarna, drie jaar later, ging ik naar Jeruzalem om Petrus te bezoeken, en ik bleef vijftien dagen bij hem. (Galaten 1:18)

Paulus wilde hiermee duidelijk maken dat hij na zijn bekering niet direct naar anderen ging om over het evangelie te leren. Hij had het evangelie rechtstreeks van God ontvangen. Pas in het derde jaar na zijn openbaring van Jezus Christus op de weg naar Damascus bezocht hij Petrus (in het Aramees: Kefas), een belangrijke leider van de gemeente in Jeruzalem. Petrus had van Jezus zelf een bijzondere opdracht gekregen om het evangelie te brengen, zowel aan de Joden als aan de heidenen. Daarover getuigde Petrus later zelf:

En toen daarover een heftige woordenstrijd ontstond, stond Petrus op en zei tegen hen: Mannenbroeders, u weet dat God lang geleden onder ons mij uitgekozen heeft, zodat de heidenen uit mijn mond het woord van het Evangelie zouden horen, en zouden geloven. (Handelingen 15:7)

Paulus noemt het een bezoek. Hij ging niet naar Jeruzalem om onderwijs te ontvangen. Hij wilde Petrus ontmoeten, kennismaken en getuigenissen delen. Niet om fundamentele dingen te leren, want die had hij al van God ontvangen. Het Griekse woord voor bezoek betekent ook: “leren kennen” of “te weten komen”.

Hij bleef vijftien dagen bij Petrus, wat een korte periode is. In die tijd kon Petrus onmogelijk al zijn geestelijke kennis en openbaringen met Paulus delen. Dat bevestigt nogmaals dat Paulus het evangelie niet van mensen heeft ontvangen, maar direct van God. De vijftien dagen staan in scherp contrast met de drie jaar waarin Paulus zich afzonderde van de apostelen en van God openbaringen ontving. Zo benadrukt Paulus dat zijn boodschap niet van andere apostelen komt, maar van God zelf.[9]

En ik heb niemand anders van de apostelen gezien; alleen Jakobus, de broer van de Heere. (Galaten 1:19)

Tijdens zijn bezoek aan Jeruzalem zag Paulus, naast Petrus, niemand van de andere apostelen. Alleen Jakobus, de broer van de Heere. Ook dit benadrukt opnieuw dat Paulus het evangelie niet van mensen ontving, maar van God zelf.

Het lijkt erop dat het ontmoeten van Jakobus niet het doel van zijn reis was. Waarschijnlijk kwamen ze elkaar toevallig tegen, of was Jakobus ook in het huis van Petrus aanwezig.

Jakobus wordt aangeduid als de broer van de Heere. De Bijbel laat zien dat Jezus broers had. In het begin geloofden zij niet in Hem en hielden afstand. Maar na Zijn opstanding verscheen Jezus aan Jakobus, en mogelijk ook aan zijn andere broers. Daardoor zien we dat zij er bij waren op de dag van Pinksteren, toen de Heilige Geest werd uitgestort. Van ongelovigen werden zij gelovigen, en speelden een belangrijke rol in de eerste gemeente.

In dit vers noemt Paulus Jakobus in één adem met de apostelen. Hoewel hij niet tot de oorspronkelijke twaalf behoorde, wordt Jakobus hier gerekend tot de bredere kring van apostelen, net als bijvoorbeeld Paulus zelf, Barnabas, Andronikus en Junia. Jakobus vervulde een centrale, apostolische rol in de vroege kerk en werd door Paulus duidelijk erkend als zodanig. Een apostel is een door God gezonden leider, die gemeenten sticht en geestelijke fundamenten legt.[10]

Wat ik u schrijf, zie, ik getuig voor God dat ik niet lieg. (Galaten 1:20)

Paulus benadrukt dat hij niet liegt. Hij doet dit met een belangrijke eed: voor het aangezicht van God. Zo kunnen de Galaten er absoluut zeker van zijn dat Paulus geen verhaal verzint of liegt. Dit werd wel gedaan door de valse broeders die in deze gemeenten waren binnengeslopen. Zij logen over Paulus en over het evangelie dat hij bracht, en eisten dat zij terug zouden keren om de wet van Mozes te onderhouden. Maar Paulus schrijft dat hij volkomen de waarheid spreekt.

Paulus geeft vaker aan dat hij de waarheid spreekt voor het aangezicht van God. Dit doet hij ook in 2 Korinthe 1:23, 11:31 en 1 Thessalonicenzen 2:5. Dit bevestigt de belangrijkheid van zijn punt dat hij wil maken en de ernst van de boodschap die hij brengt.

Hiernaast laat dit zien hoe diep Paulus bewogen is over deze gemeenten. Hij voelt zich genoodzaakt om voor Gods aangezicht te getuigen. Dat laat zien dat hij graag wil dat deze gemeenten terugkeren naar de waarheid. Eerst de waarheid over zijn eigen leven. Want wanneer zij niet meer geloven dat Paulus een apostel is en een Goddelijke boodschap brengt, dan ontstaat het gevaar dat ze ook niet meer de boodschap van genade zelf willen geloven.[11]

Daarna kwam ik in de streken van Syrië en Cilicië. (Galaten 1:21)

Na zijn korte bezoek aan Jeruzalem vertrok Paulus naar de streken van Syrië en Cilicië. Deze streken lagen in de Romeinse provincie Syrië-Cilicië, in het huidige zuidoosten van Turkije en Syrië. In deze regio bezocht hij onder andere zijn geboortestad Tarsus en de stad Antiochië.

In Antiochië groeide een grote gemeente, nadat gelovigen uit Jeruzalem, vanwege vervolging, naar deze stad waren gevlucht. Paulus werd door Barnabas opgezocht in Tarsus en meegenomen naar Antiochië om daar te onderwijzen. Hij maakte deel uit van het leiderschapsteam en gaf onderwijs aan de gemeente. Uiteindelijk werd deze gemeente de plaats van waaruit Paulus en zijn mede-apostel Barnabas werden uitgezonden.

Met deze gebeurtenissen laat Paulus opnieuw zien dat hij het evangelie niet heeft ontvangen van de apostelen in Jeruzalem, maar van God Zelf. Hij zocht geen nauw contact met de twaalf apostelen om over het evangelie te leren, maar was op een bijzondere manier door God geroepen.[12]

En ik was van gezicht onbekend aan de gemeenten van Judea die in Christus zijn. (Galaten 1:22)

“Was van gezicht onbekend.” De gemeenten van Judea wisten niet hoe Paulus eruitzag. Ze kenden hem alleen van horen zeggen, zoals vers 23 laat zien. Niemand van deze gemeenten had Paulus ooit ontmoet of hem iets geleerd over het evangelie. Dat benadrukt opnieuw dat Paulus het evangelie rechtstreeks van God heeft ontvangen, en niet van mensen.

“De gemeenten van Judea.” Judea lag in het huidige Israël. Vanuit Judea, met Jeruzalem als hoofdstad, verspreidde het evangelie zich over de hele wereld. In Jeruzalem gaven de twaalf apostelen leiding, en daar begonnen ook de vervolgingen. Paulus, toen nog Saulus, speelde daarin een actieve rol. Hoewel hij drie jaar na zijn bekering in Jeruzalem enkele leiders ontmoette, hadden de andere gemeenten in Judea hem nooit persoonlijk gezien. Dat zij hem niet van gezicht kenden, betekent waarschijnlijk dat ze hem niet kenden als Christen. Ze wisten wel wie hij was als vervolger van de kerk. In het begin vonden gelovigen het moeilijk te geloven dat hij werkelijk tot geloof was gekomen. Sommigen vreesden dat het een list was om de gemeente binnen te komen en uit te vinden wie er Christen waren.

“Gemeenten die in Christus zijn.” De gemeenten zijn niet zomaar losse groepen op aarde. Ze zijn in Christus. Hoewel er meerdere lokale gemeenten waren, behoorden zij allemaal toe aan Hem. Jezus is het Hoofd van het lichaam, de gemeente, en de gelovigen zijn de leden van dat lichaam.[13]

Maar zij hadden alleen horen zeggen: Hij die ons voorheen vervolgde, verkondigt nu het geloof dat hij voorheen verwoestte. (Galaten 1:23)

De gemeenten in Judea hadden Paulus nooit persoonlijk ontmoet, maar zijn verhaal ging als een lopend vuurtje rond. Het “horen zeggen” staat in het Grieks in de voortdurende tijd: de gelovigen hoorden dit niet één keer, maar steeds opnieuw. Het bleef indruk maken dat degene die ooit Christenen wilde vervolgen, nu zelf Christus verkondigde.

Voordat Paulus op de weg naar Damascus tot bekering kwam, was hij een fanatieke vervolger. Hij joeg gelovigen op, vastbesloten om de gemeente van Christus te verwoesten. Ook “verwoesten” staat in het Grieks in de voortdurende tijd: Paulus hield er voortdurend aan vast om de beweging van Jezus te stoppen.

Maar onderweg naar Damascus veranderde alles. Na zijn ontmoeting met Jezus begreep hij dat hij niet tegen mensen, maar tegen de Zoon van God zelf vocht. Vanaf dat moment bracht hij het goede nieuws. Met “het geloof” bedoelt hij de leer van Jezus Christus en het vertrouwen op Hem dat nodig is om gered te worden.

Deze woorden laten de radicale ommekeer zien: de man die eerst vervolgde, verkondigt nu het geloof.[14]

En zij verheerlijkten God in mij. (Galaten 1:24)

De gemeenten van Judea gaven God alle eer voor het bijzondere werk dat Hij in Paulus had gedaan. Ze kenden zijn verleden als vervolger van de gemeenten, maar zagen nu hoe hij het geloof verkondigde. “Verheerlijken” betekent: “God grootmaken”, “Hem roemen” en “Hem alle eer geven”. Ze wisten dat deze verandering onmogelijk door mensen tot stand was gebracht. Het was Gods genadige hand die Paulus’ leven volledig had omgekeerd.

Paulus zelf nam daar geen eer voor. Hij schreef niet dat mensen vertelden hoe goed hij veranderd was door zijn eigen inspanning. Hij wist dat al het goede dat hij deed, een gave van God was. Alleen God verdiende de eer en moest grootgemaakt worden.

Het woord “in mij” kan ook “door mij heen” betekenen. De gelovigen in Judea erkenden dat het Gods werk in Paulus’ hart was dat hem veranderde. Die transformatie kwam volledig door Gods genade. Paulus’ leven werd zo een levend getuigenis van wat God kan doen in het hart van een mens.

Doordat de gemeenten God verheerlijkten om het leven van Paulus, bevestigde dit nogmaals dat hij een ware apostel was. Zij erkenden dat God een groot werk in hem had gedaan en dat zijn leven duidelijk door God was aangeraakt.[15]

[1] Galaten 1:10: 1 Thessalonicenzen 2:4; Handelingen 5:29; Kolossenzen 3:23; Efeze 6:6; Johannes 5:44

- Je kunt niet mensen behagen en God dienen: Jakobus 4:4; Johannes 12:43

- De wereld verwerpt Jezus en Zijn waarheid: Johannes 15:18-19; 1 Johannes 3:13

- De waarheid moet gepredikt worden en maakt vrij: Johannes 8:32; 2 Korinthe 4:2

[2] Galaten 1:11: 1 Korinthe 2:12-13; 2 Petrus 1:20-21; Johannes 7:16; 1 Thessalonicenzen 2:13

- Paulus maakt iets openbaar: Efeze 3:3-5; 1 Korinthe 15:1; Romeinen 16:25-26

- Evangelie komt niet naar de mens: Galaten 1:10-12; 1 Korinthe 1:18-21; Jesaja 55:8-9

[3] Galaten 1:12: Mattheüs 16:17; 1 Korinthe 2:10; 2 Petrus 1:20-21

- Studie bracht Paulus niet tot geloof: Handelingen 22:3; Filippenzen 3:5-6

- Jezus openbaarde zich aan Jezus: Handelingen 9:3-6; 22:6-8

- Paulus ontving geestelijk inzicht: Efeze 3:3-5; 1 Korinthe 11:23; 2 Korinthe 12:1; Kolossenzen 1:25-27; Galaten 2:2; Romeinen 16:25-26

[4] Galaten 1:13: Handelingen 8:3; 9:1-2; 1 Timotheüs 1:13

- Paulus’ levenswandel voor zijn bekering: Filippenzen 3:5-6; 1 Timotheüs 1:13

- Zijn ijver binnen het Jodendom: Handelingen 22:3; 26:5 Galaten 1:14

- Paulus vervolgde de gemeente: Handelingen 7:58-59; 8:1-3; 9:1-2; 22:4

- Gemeente als eigendom van God, met Jezus als hoofd: Handelingen 20:28; Kolossenzen 1:18; Efeze 1:22-23

[5] Galaten 1:14: Filippenzen 3:5-6; Handelingen 26:4-5; Romeinen 10:2

- Paulus behoorde tot het Jodendom (Judaïsme): Filippenzen 3:5-6; Handelingen 22:3

- Werken van de wet (waaronder Judaïsme) rechtvaardigen niet: Galaten 2:16; Filippenzen 3:7-9; Romeinen 10:3-4

[6] Galaten 1:15: Jeremia 1:5; Jesaja 49:1; Romeinen 8:30; 2 Timotheüs 1:9

- God is Degene die mensen aanstelt voor een roeping: Efeze 4:11; Handelingen 13:2; 20:28; Galaten 1:1; Psalm 78:70-71

- Jeremia en Johannes de Doper waren in de baarmoeder geroepen: Jeremia 1:5; Lukas 1:15

- Wij mogen zelf Gods weg kiezen/afwijzen: Deuteronomium 30:15-19; Mattheüs 16:24

- God heeft een plan met iedereen: Efeze 1:4-5; 2:10; 1 Korinthe 12:4-7; Romeinen 12:4-7

[7] Galaten 1:16: Mattheüs 16:16-17; Handelingen 9:15; Efeze 3:8-9

- Alleen God kan Jezus openbaren door de Heilige Geest: 2 Korinthe 3:14-16; Mattheüs 16:17; Handelingen 16:14

- Voorbeeld van Lydia: Handelingen 16:14

- Jezus leeft in gelovigen: Johannes 14:23; Romeinen 8:10

- Het evangelie draait om een Persoon, niet om leer of kracht: Johannes 14:6; 1 Korinthe 1:23-24; 2 Timotheüs 1:12

[8] Galaten 1:17: Handelingen 9:19-25; 2 Korinthe 11:32-33

- Er waren andere apostelen dan Paulus: Mattheüs 10:2-4; Handelingen 1:26; 14:14; Romeinen 16:7; Galaten 1:19

- afzondering voorafgaand aan bediening: Exodus 2:15; 1 Koningen 19; Mattheüs 4:1-2

- Paulus keerde terug naar Damascus: Handelingen 9:20-25

[9] Galaten 1:18: Handelingen 9:26-28; 22:17-18; 1 Korinthe 15:5-8

- Petrus had een speciale roeping voor Joden en heidenen: Galaten 2:7-8; Handelingen 10:1-48; 11:1-18; 15:7-11

[10] Galaten 1:19: Handelingen 9:26-28; Handelingen 15:13; Jakobus 1:1

- Jezus heeft broers: Mattheüs 13:55-56; Markus 6:3

- Zijn broers geloofden niet in hem, maar waren er wel op Pinksteren: Johannes 7:3-5; Handelingen 1:14

- Jezus verscheen aan Jakobus: 1 Korinthe 15:7

[11] Galaten 1:20: Romeinen 9:1; 2 Korinthe 11:31; 2 Korinthe 1:23; Filippenzen 1:8

 - Valse broeders brachten een ander evangelie: Galaten 1:6-7; 2:4

- Paulus’ diepe bewogenheid met de gemeenten: Galaten 4:19; 2 Korinthe 11:28-29; Filippenzen 1:8

- Spreek de waarheid: Efeze 4:25; Spreuken 12:22; Mattheüs 5:37

[12] Galaten 1:21: Handelingen 9:30; 11:25-26; 15:23; 15:41

- Paulus kwam uit Tarsus: Handelingen 9:11

- Gemeente in Antiochië: Handelingen 11:19-26; 13:1-3

[13] Galaten 1:22: Handelingen 9:26

- De gelovigen waren voorzichtig om Paulus te ontmoeten na zijn bekering: Handelingen 9:13-14; 9:26

- De gemeenten in Judea: Handelingen 1:8; 8:1

- Gemeenten die in Christus zijn: Efeze 1:22-23; 1 Korinthe 12:12-13; Kolossenzen 1:18

[14] Galaten 1:23: Handelingen 9:20-21; 22:4-21; 1 Timotheüs 1:13-16

- Paulus’ vroegere vervolging van de gemeente: Handelingen 8:3; 9:1-2; Filippenzen 3:6; 1 Timotheüs 1:13

- De radicale ommekeer en nieuwe roeping: 1 Korinthe 15:9-10; Filippenzen 3:7-8

[15] Galaten 1:24: Handelingen 4:21; 11:18; 21:20

- Verandering door Gods genade, niet door eigen kracht: 1 Korinthe 15:10; 2 Korinthe 3:5

- God krijgt de eer voor het werk in mensen: Mattheüs 5:16; Handelingen 21:19-20; Filippenzen 1:11

- Paulus als levend getuigenis van Gods werk: Handelingen 9:21; 1 Timotheüs 1:12-16